Medicatietrouw
Samenvatting
Signaleren van problemen met medicatietrouw
Kernaanbevelingen
Gebruik – als verpleegkundig specialist, specialistisch verpleegkundige, algemeen verpleegkundige, praktijkverpleegkundige, praktijkondersteuner met verpleegkundige achtergrond of verzorgende (VenV) – een of meerdere van de volgende methoden bij het signaleren van problemen met medicatietrouw bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder die geneesmiddelen gebruiken:
- Door observatie
- In een gesprek
- Door meten
Je kunt bij het toepassen van de methoden ‘Door observatie’, ‘In een gesprek’ en/of ‘Door meten’ gebruikmaken van het stappenplan ‘Signaleren problemen met medicatietrouw’ (zie 1.3).
Overweeg ook andere meetmethoden dan genoemd in het stappenplan voor het signaleren van problemen met medicatie. Andere geschikte meetmethoden zijn:
- Het opvragen en tellen van de beschikbare medicatie in huis (‘pill count’).
- Het monitoren van de inname van de medicatie met een elektronisch medicijndoosje dat datum en tijdstip van inname registreert.
- (Digitale) registratie bijvoorbeeld met behulp van smartphone apps (logboek).
In samenwerking met andere zorgverleners: - Via afhaalgegevens in de apotheek, te gebruiken voor het identificeren van het te laat/te vroeg ophalen van de medicatie in de apotheek.
- Via voorschrijfdata, te gebruiken voor het identificeren van het te laat/te vroeg aanvragen van een herhaalrecept bij de voorschrijver.
Interventies ter preventie of aanpakken van problemen met medicatietrouw
Kernaanbevelingen
Het bevorderen van medicatietrouw is maatwerk. Stem daarom de interventie (zoals aandachtspunten in het gesprek en de frequentie en duur van de interventie) af op de individuele situatie, behoeftes en mogelijkheden van de cliënt of doelgroep. Houd ook rekening met de praktische mogelijkheden en haalbaarheid in je eigen setting.
Ga in het gesprek met de cliënt na welke problemen met medicatietrouw spelen of te verwachten zijn, zoek samen naar oplossingen die passen bij de situatie en behoeftes van de cliënt en volg (indien mogelijk) of de gekozen aanpak de problemen met medicatietrouw oplost of voorkomt.
Kies – als VenV – bij het inzetten van een interventie voor een effectieve interventie voor het bevorderen van de medicatietrouw die past bij de fase van het medicatiegebruik (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken, fase 3. Stoppen). Zie het stappenplan ‘Verbeteren medicatietrouw’ voor effectieve interventies per fase.
Je kunt gebruikmaken van het stappenplan ‘Verbeteren medicatietrouw’ bij het bevorderen van de medicatietrouw bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder (zie paragraaf 1.4).
Stappenplan signaleren problemen met medicatietrouw
A. Door observatie
Observeren van signalen van problemen met medicatietrouw
- Pas observatie van signalen van problemen met medicatie toe in alle fasen (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken en fase 3. Stoppen) van het medicatiegebruik.
- Let op signalen (zie tabel 1) van de cliënt (en/of diens thuissituatie) die wijzen op problemen met:
a) het beheer van de medicatie
b) het gebruik van de medicatie
c) overige signalen (problemen bij de cliënt zelf
Gebruik hierbij bij voorkeur het Rode Vlaggen-instrument (zie bijlage 1A ‘Rode Vlaggen-instrument’). - Let ook op signalen die andere zorgverleners (zoals arts of apotheker), partner, familie en/of mantelzorgers geven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan signalen over zorgen over cognitieve vermogens en te vroeg/te laat ophalen van medicatie.
- Let op de aanwezigheid van factoren (determinanten) die de medicatietrouw van de cliënt kan bevorderen en belemmeren (zie bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’).
B. In een gesprek
Informeren naar medicatietrouw in een open gesprek
- Pas het gesprek toe in fase 2 (Gebruiken) en 3 (Stoppen) van het medicatiegebruik. Integreer specifieke vragen om problemen met medicatietrouw te achterhalen in het ‘normale’ gesprek met de cliënt.
- Ga het gesprek open in zonder oordeel.
- Vraag eerst welke medicijnen de cliënt gebruikt. Een mogelijke openingsvraag is:
-
- Welke medicijnen gebruikt u op dit moment?
- Zorg voor een goede inleiding van het gesprek, zodat u een veilige sfeer creëert waarin de cliënt zich uitgenodigd voelt om over zijn/haar ervaringen te praten. Een mogelijke inleiding is:
-
- Veel mensen hebben een eigen manier om hun medicijnen te gebruiken. Deze manier kan afwijken van de instructies op het etiket of van wat de voorschrijver heeft gezegd. Hoe gebruikt u uw medicijnen?
- Gebruik de volgende vragen in het gesprek:
-
- Ik ben benieuwd naar uw ervaringen met uw medicijnen. Hoe is het de afgelopen tijd gegaan met het gebruiken van de medicijnen?
- Veel mensen vergeten wel eens hun medicatie te gebruiken, slaan wel eens een dosering over of passen de hoeveelheid ervan aan. Gebeurt u dat ook wel eens?
- Wat vindt u ervan dat u deze medicijnen (langdurig) moet gebruiken?
- Hoe tevreden bent u met uw medicijnen?
In de praktijk kunt u – zo nodig – de vragen specifieker formuleren naar type medicatie.
C. Door meten
Moment waarop de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt
- Gebruik het meetmoment bij twijfel of er sprake is van problemen met medicatietrouw doordat problemen niet te observeren zijn of te achterhalen in een open gesprek. Pas het meetmoment toe in fase 2 (Gebruiken) en 3 (Stoppen) van het medicatiegebruik.
- Maak tijd met de cliënt om de medicatietrouw daadwerkelijk te meten. De voorkeur daarbij heeft het gebruik van de MARS-5 vragenlijst (zie kader 1).
Kader 1: MARS- 5 (Medication Adherence Report Scale), bron: , Horne et al. 2005
Stappenplan verbeteren medicatietrouw
- Pas als VenV een effectieve interventie toe bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder die geneesmiddelen (gaan) gebruiken. Doe dit om problemen met medicatietrouw te voorkómen en/of bij signalen van problemen met medicatietrouw.
- Bepaal – voorafgaand aan de keuze van de interventie – de fase van het medicatiegebruik (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken, fase 3. Stoppen).
Randvoorwaarde
Een belangrijke voorwaarde voor het inzetten van een interventie is dat je voldoende bekwaam bent in gesprekstechnieken die passen bij je rol als VenV.
Bij onvoldoende bekwaamheid: Volg een adequate bijscholing in gesprekstechnieken die passen bij je rol.
Fase 1. Starten
Fase 1. Starten
- Selecteer ter voorkóming van problemen met medicatietrouw óf bij signalen van problemen met medicatietrouw in de startfase een effectieve interventie voor de startfase die het beste aansluit op de werkwijze en mogelijkheden in de eigen dagelijkse praktijk en organisatie. Zie het kader ‘Effectieve interventies in de startfase van het medicatiegebruik’ voor de mogelijkheden.
Effectieve interventies in de startfase van het medicatiegebruik
- een eenmalig groepsconsult
- wekelijkse telefonische gesprekken gedurende de eerste vier maanden van het gebruik
- meerdere individuele consulten (fysiek of telefonisch)
- het observeren van de medicatie-inname
- huisbezoeken gecombineerd met telefonische afspraken
2. Ga in het gesprek met de cliënt na welke factoren die in de startfase een positieve en negatieve invloed hebben op de medicatietrouw, van toepassing zijn op de cliënt. Je kunt hierbij de overzichten van factoren met positieve en negatieve invloed in bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’ gebruiken.
3. Je kunt in de gekozen interventie de gedragsveranderende gesprekstechnieken gebruiken uit de taxonomie van De Bruin (2009) die aansluiten bij de factoren die van toepassing zijn op de cliënt. Zie hiervoor het overzicht met gesprekstechnieken in bijlage 1C ‘Gesprekstechnieken bij medicatietrouw’.
4. Stem de frequentie en duur van de interventie af op de situatie van de individuele cliënt.
Fase 2. Gebruiken
Fase 2. Gebruiken
- Selecteer bij signalen van problemen met medicatietrouw in de gebruiksfase een effectieve interventie voor de gebruiksfase die het beste aansluit op de werkwijze en mogelijkheden in de eigen dagelijkse praktijk en organisatie.

- Ga in het gesprek met de cliënt na welke factoren die in de gebruiksfase een positieve en negatieve invloed hebben op de medicatietrouw, van toepassing zijn op de cliënt. Je kunt hierbij de overzichten van factoren met positieve en negatieve invloed in bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’ gebruiken.
- Je kunt in de gekozen interventie de gedragsveranderende gesprekstechnieken gebruiken uit de taxonomie van De Bruin (2009) die aansluiten bij de factoren die van toepassing zijn op de cliënt. Zie hiervoor het overzicht met gesprekstechnieken in bijlage 1C ‘Gesprekstechnieken bij medicatietrouw’.
- Stem de frequentie en duur van de interventie af op de situatie van de individuele cliënt.
Fase 3. Stoppen
Fase 3. Stoppen
Voor de fase waarin de cliënt op eigen initiatief – zonder overleg met de voorschrijver – stopt met het medicatiegebruik zijn geen specifieke effectieve interventies geïdentificeerd. Je kunt de werkwijze zoals beschreven in fase 1. Starten (bij herstarten) of fase 2. Gebruiken volgen.
Inleiding
Aanleiding en doel
Problemen met medicatietrouw komen veel voor. Gemiddeld een kwart van de cliënten is niet medicatietrouw . Cliënten starten een overeengekomen behandeling niet, ze gebruiken de medicatie niet volgens voorschrift of ze maken de behandeling niet af. Dit leidt tot een toename in zorgkosten en maatschappelijke kosten en een afname in gezondheid en kwaliteit van leven. Factoren die de mate van medicatietrouw beïnvloeden, liggen onder andere bij de cliënt (zoals niet overtuigd zijn van noodzaak medicatie of zorgen over bijwerkingen), bij communicatie tussen voorschrijver en cliënt (zoals gezamenlijke besluitvorming), bij de behandeling (zoals complexiteit innameschema, bijwerkingen) en bij de organisatie van de zorg (zoals medicatiekosten) .
Meerdere studies hebben laten zien dat een goede medicatietrouw samenhangt met betere gezondheidsuitkomsten. Het RIVM berekende in 2017 dat als cliënten medicatietrouw zijn (in deze berekening aan cholesterol- en bloeddrukverlagers), dat veel gezondheidswinst oplevert tegen relatief lage kosten . In meerdere andere studies is aangetoond dat een goede medicatietrouw de mortaliteit verlaagt, het zorggebruik vermindert (onder andere ziekenhuis(her)opnames) en daarmee ook de zorgkosten verlaagt . Een recente meta-analyse laat zien dat bij mensen van 55 jaar en ouder medicatieontrouw was geassocieerd met een 17% hogere kans op ziekenhuisopname, en een goede medicatietrouw geassocieerd was met een afname van 21% in het overlijdensrisico . Het belang van het verbeteren van de medicatietrouw is dan ook evident.
Er is in toenemende mate bewijs hoe zorgprofessionals medicatietrouw effectief kunnen ondersteunen. Nederlandse verpleegkundigen ontplooien al relatief veel activiteiten op het gebied van het voorkomen van medicatieontrouw. Zij hebben vaak langdurig en intensief contact met cliënten. Zij geven cliënten informatie over medicatie, signaleren problemen en bieden praktische oplossingen. Ze zien het signaleren van problemen met medicatietrouw en de ondersteuning en begeleiding van cliënten met deze problemen als hun taak. Zij werken daarbij regelmatig samen met de voorschrijver, apotheker en eventuele andere betrokken zorgverleners. Voor het maken van praktische afspraken met andere zorgverleners over medicatietrouw en andere aspecten van de organisatie van zorg rondom medicatiegebruik voor patiënten met wijkverpleging is de Landelijke Eerstelijns Samenwerkingsafspraak (LESA) Organisatie van zorg bij chronische medicatie (2020) beschikbaar. Er gebeuren dus al veel zinvolle dingen. Maar er is ook aanzienlijke variatie in de kwaliteit van de ondersteuning bij problemen met medicatietrouw. Er zijn daarom verbeteringen mogelijk.
Doel
Het doel van de richtlijn is het voorkómen of het tijdig signaleren van problemen met medicatietrouw en het effectief ondersteunen van medicatietrouw bij cliënten die zorg krijgen van VenV. De richtlijn biedt hiervoor concrete handvatten. Dit moet uiteindelijk leiden tot medicatie (en behandeluitkomsten) die beter passen bij de situatie van de individuele cliënt, betere kwaliteit van leven en minder ziekte- en geneesmiddelgerelateerde ziekenhuisopnames.
Doelgroep
Cliëntpopulatie
Ambulante (niet-opgenomen) cliënten van 18 jaar en ouder die geneesmiddelen gebruiken en die zorg krijgen van VenV in de ambulante setting (extramuraal).
Voor de uniformiteit is gekozen om in deze richtlijn overal te spreken over cliënten. Waar cliënten staat, kan ook patiënten gelezen worden.
Beoogde gebruikers
VenV die zorg dragen voor ambulante cliënten van 18 jaar en ouder.
Achtergrondinformatie
De richtlijn bestaat uit twee modules:
- Module 1 bevat aanbevelingen voor het signaleren van cliënten met problemen met medicatietrouw.
- Module 2 bevat aanbevelingen voor het ondersteunen van cliënten bij het voorkómen of oplossen van problemen met medicatietrouw.
Daarnaast bevat de richtlijn een bijlage met een overzicht van factoren die medicatietrouw positief of negatief kunnen beïnvloeden en gesprekstechnieken daarbij. Deze bijlage bevat tevens visuele overzichten en een tabel die bruikbaar is voor kennisoverdracht. Zorgverleners kunnen met de beïnvloedende factoren rekening houden bij het signaleren en oplossen van problemen met medicatietrouw.
In deze richtlijn worden de volgende fasen bij het gebruik van medicatie onderscheiden :
Fase 1: Starten (initiatie) = of de cliënt met de medicatie start op het aanbevolen overeengekomen moment.
Voorbeeld mogelijk probleem met medicatietrouw: de cliënt haalt de medicatie te laat op of start geheel niet met de medicatie.
Fase 2: Gebruiken (implementatie) = hoe de cliënt de medicatie gebruikt na het starten van de medicatie.
Voorbeeld mogelijk probleem met medicatietrouw: de cliënt gebruikt de medicatie onregelmatig of houdt zich niet aan de dosering of andere innameafspraken.
Fase 3: Vroegtijdig stoppen (discontinuatie) = of de cliënt de medicatie blijft gebruiken voor de aanbevolen of overeengekomen duur (de duur van gebruik wordt persistentie genoemd). Hieronder valt niet het gecontroleerd afbouwen van medicatie of het stoppen van medicatie in overleg met de voorschrijver.
Voorbeeld mogelijk probleem met medicatietrouw: de cliënt stopt voortijdig met de behandeling zonder overleg met de voorschrijver.
Meetinstrumenten
Inleiding
Uitgangsvraag: Met welke meetinstrumenten kan een verpleegkundige/verzorgende medicatieontrouw signaleren bij ambulante cliënten (18 jaar en ouder) die geneesmiddelen gebruiken op een betrouwbare en valide manier in vergelijking met objectieve meetmethoden voor medicatietrouw?
Aanleiding en doel
Meerdere studies hebben laten zien dat een goede medicatietrouw samenhangt met betere gezondheidsuitkomsten. Het RIVM berekende in 2017 dat als cliënten medicatietrouw zijn (in deze berekening aan cholesterol- en bloeddrukverlagers), dat veel gezondheidswinst oplevert tegen relatief lage kosten . Het belang van het verbeteren van de medicatietrouw is dan ook evident.
Vroege signalering van mogelijke problemen in het medicatiegebruik is cruciaal in het voorkómen van het ontstaan van ernstige complicaties. Er zijn verschillende studies die hebben aangetoond dat artsen, apothekers en verpleegkundigen een rol kunnen spelen in het herkennen/signaleren van problemen. Het proefschrift van Sino (2013) heeft laten zien dat ook verpleegkundigen en verzorgenden in de thuissituatie bij kunnen dragen aan het vroeg signaleren van problemen met medicatietrouw.
Verpleegkundigen en verzorgenden hebben een duidelijke observerende en signalerende rol bij het gebruik van medicatie in alle fasen van het medicatiegebruik. Het uitgangspunt is dat er drie manieren zijn voor het signaleren van problemen met medicatietrouw:
- Het observeren van signalen van de (situatie van de) cliënt.
- Het informeren naar het medicatiegebruik in een gesprek.
- Het introduceren van een moment waarin de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt.
Manieren van signaleren van medicatietrouw
Deze uitgangsvraag moet antwoord geven op de volgende aspecten:
- Welke signalen vanuit de cliënt (in een context) kunnen duiden op problemen met medicatietrouw?
- Welke vragen kan ik een cliënt stellen om problemen met medicatietrouw te identificeren?
- Welke andere methoden zijn er om problemen met medicatietrouw te detecteren?
De signalen en de meetmethoden om problemen met medicatietrouw op te vangen en in kaart te brengen verschillen per fase van het medicatiegebruik. De beantwoording van de uitgangsvraag is dan ook ingedeeld naar de verschillende manieren om problemen met medicatietrouw te signaleren per fase.
Doel
Deze uitgangsvraag geeft handvatten hoe VenV problemen met medicatietrouw op een goede wijze kunnen signaleren.
Aanbevelingen
DOEN:
Gebruik – als VenV – een of meerdere van de volgende methoden bij het signaleren van problemen met medicatietrouw bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder die geneesmiddelen gebruiken:
- Door observatie
- In een gesprek
- Door meten
OVERWEEG:
Je kunt bij het toepassen van de methoden ‘Door observatie’, ‘In een gesprek’ en/of ‘ Door meten’ gebruikmaken van het stappenplan ‘Signaleren problemen met medicatietrouw’.
Overweeg ook andere meetmethoden dan genoemd in het stappenplan voor het signaleren van problemen met medicatie. Andere geschikte meetmethoden zijn:
- Het opvragen en tellen van de beschikbare medicatie in huis (‘pill count’).
- Het monitoren van de inname van de medicatie met een elektronisch medicijndoosje dat datum en tijdstip van inname registreert.
- (Digitale) registratie bijvoorbeeld met behulp van smartphone apps (logboek).
In samenwerking met andere zorgverleners: - Via afhaalgegevens in de apotheek, te gebruiken voor het identificeren van het te laat/te vroeg ophalen van de medicatie in de apotheek.
- Via voorschrijfdata, te gebruiken voor het identificeren van het te laat/te vroeg aanvragen van een herhaalrecept bij de voorschrijver.
Stappenplan signaleren problemen met medicatietrouw
A: Door observatie
Observeren van signalen van problemen met medicatietrouw
- Pas observatie van signalen van problemen met medicatie toe in alle fasen (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken en fase 3. Stoppen) van het medicatiegebruik.
- Let op signalen (zie tabel 1) van de cliënt (en/of diens thuissituatie) die wijzen op problemen met:
-
- het beheer van de medicatie
- het gebruik van de medicatie
- overige signalen (problemen bij de cliënt zelf)
Gebruik hierbij bij voorkeur het Rode Vlaggen-instrument (zie bijlage 1A ‘Rode Vlaggen-instrument’).
- Let ook op signalen die andere zorgverleners (zoals arts of apotheker), partner, familie en/of mantelzorgers geven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan signalen over zorgen over cognitieve vermogens en te vroeg/te laat ophalen van medicatie.
- Let op de aanwezigheid van factoren (determinanten) die de medicatietrouw van de cliënt kan bevorderen en belemmeren (zie bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’).
Tabel 1. Signalen die kunnen duiden op problemen met medicatietrouw
B: In gesprek
Informeren naar medicatietrouw in een open gesprek
- Pas het gesprek toe in fase 2 (Gebruiken) en 3 (Stoppen) van het medicatiegebruik. Integreer specifieke vragen om problemen met medicatietrouw te achterhalen in het ‘normale’ gesprek met de cliënt.
- Ga het gesprek open in zonder oordeel.
- Vraag eerst welke medicijnen de cliënt gebruikt. Een mogelijke openingsvraag is:
-
- Welke medicijnen gebruikt u op dit moment?
- Zorg voor een goede inleiding van het gesprek, zodat u een veilige sfeer creëert waarin de cliënt zich uitgenodigd voelt om over zijn/haar ervaringen te praten. Een mogelijke inleiding is:
-
- Veel mensen hebben een eigen manier om hun medicijnen te gebruiken. Deze manier kan afwijken van de instructies op het etiket of van wat de voorschrijver heeft gezegd. Hoe gebruikt u uw medicijnen?
- Gebruik de volgende vragen in het gesprek:
-
- Ik ben benieuwd naar uw ervaringen met uw medicijnen. Hoe is het de afgelopen tijd gegaan met het gebruiken van de medicijnen?
- Veel mensen vergeten wel eens hun medicatie te gebruiken, slaan wel eens een dosering over of
passen de hoeveelheid ervan aan. Gebeurt u dat ook wel eens? - Wat vindt u ervan dat u deze medicijnen (langdurig) moet gebruiken?
- Hoe tevreden bent u met uw medicijnen?
In de praktijk kunt u – zo nodig – de vragen specifieker formuleren naar type medicatie.
C: Door meten
Moment waarop de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt
- Gebruik het meetmoment bij twijfel of er sprake is van problemen met medicatietrouw doordat problemen niet te observeren zijn of te achterhalen in een open gesprek. Pas het meetmoment toe in fase 2 (Gebruiken) en 3 (Stoppen) van het medicatiegebruik.
- Maak tijd met de cliënt om de medicatietrouw daadwerkelijk te meten. De voorkeur daarbij heeft het gebruik van de MARS-5 vragenlijst (zie kader 1).
Kader 1: MARS- 5 (Medication Adherence Report Scale), bron: Horne et al., 2005
Overwegingen
Observeren van signalen van problemen met medicatietrouw
In de literatuur is maar één gevalideerd observatie-instrument (het Rode Vlaggen-instrument; zie bijlage 1A ‘Rode Vlaggen-instrument’) gevonden. In de dagelijkse praktijk worden diverse andere niet-gevalideerde observatie-instrumenten gebruikt. Er is veel overlap tussen de in de praktijk gebruikte observatie-instrumenten en het Rode Vlaggen instrument in de signalen die opgepikt kunnen/moeten worden. De richtlijnwerkgroep heeft in tabel 1 de signalen uit het Rode Vlaggen-instrument (tabel 2) aangevuld met relevante aanvullende signalen uit andere observatie-instrumenten. Ook heeft de richtlijnwerkgroep alle observatie-instrumenten naast elkaar gelegd en geschikt bevonden voor toepassing in de dagelijkse praktijk tijdens alle fasen van het medicatiegebruik, zonder dat dit extra kosten of middelen met zich meebrengt. De voorkeur gaat daarbij wel uit naar het gebruik van het gevalideerde Rode Vlaggen-instrument.
Informeren naar medicatietrouw in een opengesprek
Er zijn diverse valide en betrouwbare korte vragenlijsten die verweven kunnen worden in een gesprek met de cliënt zonder dat hier direct een meetmoment van gemaakt hoeft te worden. Daarnaast zijn er diverse praktijkinstrumenten die ook geschikte vragen bevatten. Veel van deze vragenlijsten en praktijkinstrumenten vertonen overlap. Voor het verweven van de vragen in een open gesprek acht de richtlijnwerkgroep maximaal 4 vragen praktisch toepasbaar en haalbaar. Op basis van de gevalideerde vragenlijsten en praktijkinstrumenten heeft de richtlijnwerkgroep de vragen gescoord op meest relevant en haalbaar zonder dat dit extra kosten of middelen met zich meebrengt. Dit heeft geleid tot de volgende vragen als meest toepasbaar en haalbaar voor de dagelijkse praktijk in fase 2 (gebruiken) en 3 (stoppen) van het medicatiegebruik:
- Ik ben benieuwd naar uw ervaringen met uw medicijnen, hoe is het de afgelopen tijd gegaan met het gebruiken van de medicijnen?
- Veel mensen vergeten wel eens hun medicatie te gebruiken, slaan wel eens een dosering over of passen de hoeveelheid ervan aan. Gebeurt u dat ook wel eens? (Bron: Horne et al., 2005; praktijkinstrument)
- Wat vindt u ervan dat u deze medicijnen (langdurig) moet gebruiken?
- Hoe tevreden bent u met uw medicijnen? (Bron: praktijkinstrument)
Moment waarop de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt
Er zijn diverse valide en betrouwbare vragenlijsten en andere meetmethoden toepasbaar tijdens een meetmoment. De richtlijnwerkgroep vindt bij het gebruik van een vragenlijst maximaal 10 vragen praktisch toepasbaar en haalbaar. Aanvullend op de vragenlijsten met maximaal 4 vragen komen de vragenlijsten Morisky Medication Adherence Scale-8 (MMAS-8), Hill-Bone Compliance Scale-10, Simplified Medication Adherence Questionnaire (SMAQ), Medication Adherence Report Scale-5 (MARS-5) en Medication Intake Survey-Asthma (MIS-A) in aanmerking. Deze vragenlijsten zijn toepasbaar in fase 2 (Gebruiken). Voor fase 1 (Starten) en fase 3 (Stoppen) zijn geen aanvullende vragenlijsten beschikbaar. De Hill-Bone Compliance Scale-10 is oorspronkelijk ontwikkeld voor cliënten met hypertensie en bevat ook items over voeding. De MIS-A is oorspronkelijk ontwikkeld voor cliënten met astma en bevat ook items gericht op inhalatie. De MMAS-8 is een geschikte vragenlijst, maar is minder geschikt voor dagelijks gebruik vanwege een licentie. De SMAQ bevat ook items over factoren die de medicatietrouw kunnen beïnvloeden. De MARS-5 is vertaald en gevalideerd in het Nederlands. De vragenlijst bevat 5 vragen die zich focussen op het gedrag van de cliënt rondom medicatietrouw. Op grond van deze overwegingen vindt de richtlijnwerkgroep de MARS-5 het meest geschikt voor toepassing in de dagelijkse praktijk van verpleegkundigen en verzorgenden.
Een meetmoment vergt (relatief) veel tijd. Bovendien is soms ook intensieve samenwerking met andere zorgverleners noodzakelijk. Bovendien is de toepasbaarheid van meetmethoden anders dan een vragenlijst sterk afhankelijk van de (zorg)setting, het type cliënt, de kosten (bij elektronisch monitoren) en de samenwerking met andere zorgverleners. Hierdoor zijn ze minder makkelijk algemeen toepasbaar in de dagelijkse praktijk. De richtlijnwerkgroep adviseert daarom een meetmoment alleen in te zetten bij twijfel of er sprake is van problemen met medicatietrouw doordat problemen niet te observeren zijn of te achterhalen in een gesprek. Op basis van de algemene toepasbaarheid en haalbaarheid gaat de voorkeur uit naar het gebruik van de MARS-5 vragenlijst.
Conclusies
Conclusies uit de kennis
Observeren van signalen van problemen met medicatietrouw
VenV die bij de cliënt thuis komen, kunnen ‘achter de voordeur’ signalen van mogelijke problemen met de medicatietrouw observeren zonder dat daar een gesprek met de cliënt voor plaats hoeft te vinden. Ook kunnen signalen geobserveerd worden tijdens het consult/spreekuur van de verpleegkundig specialist of praktijkverpleegkundige. Niet alleen signalen van de cliënt zelf, maar ook signalen van de partner, familie of mantelzorger moeten hierin meegenomen worden. Tot slot kunnen andere zorgverleners in de keten (zoals de huisarts, medisch specialist of apotheker) signalen doorgeven.
Het Rode Vlaggen-instrument is het enige gevalideerd observatie-instrument voor signaleren van problemen met medicatietrouw (zie bijlage 1A ‘Rode Vlaggen-instrument’). Belangrijke signalen die VenV kunnen observeren en duiden op problemen met medicatietrouw staan in tabel 2.
Tabel 2: Signalen die kunnen duiden op problemen met medicatietrouw uit het Rode Vlaggen-instrument
Informeren naar medicatietrouw in een open gesprek
Naast observeren kunnen VenV ook in het gesprek met de cliënt eventuele problemen in het medicatiegebruik achterhalen, zonder dat hier de nadruk op ligt. Dus vragen naar medicatiegebruik integreren in het ‘normale’ gesprek. Dat kan tijdens het bezoek aan de cliënt thuis of tijdens het consult/spreekuur. Let ook op impliciete uitingen over mogelijke problemen met de medicatie van de persoon zelf, de partner, familie, mantelzorger etc.
Voorwaarde voor een gesprek over medicatietrouw is dat eerst nagegaan wordt welke medicijnen de cliënt gebruikt op dat moment. Als openingsvraag kan gebruikt worden: “Welke medicijnen gebruikt u op dit moment?” Denk daarbij ook aan zelfzorgmiddelen!
Hoe het gesprek over medicatiegebruik ingestoken wordt, is van groot belang voor het verkrijgen van een betrouwbaar beeld. Het creëren van een veilige omgeving waarin de cliënt een eerlijk antwoord durft te geven is cruciaal. Voorbeelden die gebruikt kunnen worden om dit gesprek goed in te steken:
- “Veel mensen hebben een eigen manier om hun medicijnen te gebruiken. Deze manier kan afwijken van de instructies op het etiket of van wat de voorschrijver heeft gezegd. Hoe gebruikt u uw medicijnen?”
- “Mensen vinden het soms moeilijk om hun medicatie in te nemen zoals voorgeschreven door hun arts. Zoals voorgeschreven betekent het consequent innemen van de voorgeschreven hoeveelheid medicatie op de voorgeschreven tijd(en). Hoe gaat dit bij u?”
- “Mensen missen het innemen van hun medicijnen om vele redenen. Heeft u medicijnen waarvan u soms een dosis mist?”
Er zijn diverse valide en betrouwbare korte vragenlijsten die verweven kunnen worden in een gesprek zonder dat hier direct een meetmoment van gemaakt hoeft te worden. Het gaat daarbij om de volgende vragenlijsten per fase van het medicatiegebruik:
Fase 1. Starten:
Fase 2. Gebruiken:
- 3-items scale
- 30 day adherence question
- Adherence question
- Adherence question
- Adherence Self-Report Questionnaire (ASRQ; )
- Brief Adherence Rating Scale (BARS; )
- Brooks Medication Adherence Scale (BMAS; )
- Immunosuppressant Therapy Adherence Scale (ITAS; )
- Reported Adherence to Medicine scale (RAM scale; )
- Visual Analogue Scale (VAS; )
Fase 3. Stoppen:
Er zijn geen vragenlijsten waarmee alleen het stoppen van medicatie in kaart gebracht kan worden. Wel zijn er diverse vragenlijsten met een specifieke vraag over het stoppen van medicatie. Dat zijn deze vragenlijsten:
- Adherence Starts with Knowledge 12/20 (ASK-12/20; )
- BMAS
- Simplified Medication Adherence Questionnaire (SMAQ; )
- Medication Adherence Report Scale-5 (MARS-5; Horne et al., 2005; )
Moment waarop de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt
Naast het informeren naar de medicatietrouw in een gesprek, kan er ook gekozen worden voor het inlassen van een meetmoment. Er zijn verschillende meetmethoden, afhankelijk van de fase van het medicatiegebruik waarin de cliënt zich bevindt.
Vragenlijsten
Een voorwaarde voor een meetmoment is dat duidelijk is welke medicijnen de cliënt gebruikt. Als openingsvraag kan gebruikt worden “Welke medicijnen gebruikt u op dit moment?” Vervolgens moet het duidelijk zijn over welke medicatie (bij meerdere middelen) het meetmoment gaat.
Er zijn uit de literatuur diverse valide en betrouwbare vragenlijsten met maximaal 10 vragen over gedrag (en niet over determinanten van therapietrouw) geïdentificeerd die gebruikt kunnen worden in een meetmoment. Dat zijn de volgende vragenlijsten per fase van het medicatiegebruik:
Fase 1. Starten:
Zie Conclusies Gesprek. Geen aanvullende vragenlijsten geïdentificeerd.
Fase 2. Gebruiken:
Zie Conclusies Gesprek. Aanvullende vragenlijsten:
- Hill-Bone Compliance Scale-10
- MARS-5 (Horne et al., 2005; )
- MIS-A
- MMAS-8
- SMAQ
Fase 3. Stoppen:
Zie Conclusies Gesprek. Geen aanvullende vragenlijsten geïdentificeerd.
Andere meetmethoden
Naast vragenlijsten zijn er diverse andere meetmethoden om medicatietrouw te meten. De toepasbaarheid en haalbaarheid is afhankelijk van de (zorg)setting, het type cliënt en de samenwerking met andere zorgverleners. Het gaat daarbij om de volgende methoden:
- Het opvragen en tellen van de beschikbare medicatie in huis (‘pill count’).
- Het monitoren van de inname van de medicatie met een elektronisch medicijndoosje dat datum en tijdstip van inname registreert.
- (Digitale) registratie bijvoorbeeld met behulp van smartphone apps (logboek).
In samenwerking met andere zorgverleners: - Via afhaalgegevens in de apotheek, te gebruiken voor het identificeren van het te laat/te vroeg ophalen van de medicatie in de apotheek.
- Via voorschrijfdata, te gebruiken voor het identificeren van het te laat/te vroeg aanvragen van een herhaalrecept bij de voorschrijver.
Conclusies uit de praktijk
Observeren van signalen van problemen met medicatietrouw
In de dagelijkse praktijk worden diverse signaallijsten voor het observeren van problemen met medicatie gebruikt. Deze lijsten bevatten signalen van problemen met gebruik en beheer van medicatie. Het gaat daarbij om de volgende signaallijsten met signalen van:
- Signaallijst Beheer Eigen Medicatie (BEM).
- Signaallijst gebruiksproblemen medicatie uit de Zorg voor veilig-module ‘Medicatieveiligheid achter de voordeur’.
- Overzicht van signalen uit ‘Signalering medicatie problemen in de apotheek’.
De signaallijsten bevatten vergelijkbare signalen als het Rode Vlaggen-instrument.
Informeren naar medicatietrouw in een open gesprek & moment waarop de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt
De inventarisatie in de praktijk heeft geen aanvullende instrumenten voor het gesprek en het meetmoment opgeleverd.
Samenvatting
Samenvatting uit de kennis
Observeren van signalen van problemen met medicatietrouw
Uit de literatuurstudie komt als observatie-instrument alleen het Rode Vlaggen-instrument naar voren (zie bijlage 1A ‘Rode Vlaggen-instrument’). Dit betreft een gestandaardiseerde observatielijst voor gebruik in de thuiszorg om medicatieproblemen vroegtijdig op te sporen. Deze lijst bevat 28 observaties in drie hoofdcategorieën (proces, pil, cliënt). Bij gebruik van het Rode Vlaggen-instrument bij 115 cliënten werden 234 signalen van potentiële bijwerkingen geobserveerd, waarvan 49,6% medicatie gerelateerd . De lijst heeft een hoge specificiteit, vergeleken met een expert panel. In 2018 is het instrument ook als mobiele app beschikbaar gemaakt .
Informeren naar medicatietrouw in een open gesprek
Uit de literatuurstudie is een grote hoeveelheid ontwikkelde vragenlijsten om medicatietrouw te meten naar voren gekomen. De vragenlijsten zijn beoordeeld op gebruiksgemak/toepasbaarheid en betrouwbaarheid/validiteit. Voor toepassing in een open gesprek en geschiktheid voor de verschillende fasen van het medicatiegebruik zijn alleen de valide en betrouwbare vragenlijsten (α minimaal 0.70) met maximaal 4 vragen nader beoordeeld.
Fase 1. Starten:
De SOCA-vragenlijst met twee vragen geeft inzicht in de perceptie van de cliënt over het starten van medicatie . De uitkomst van de vragenlijst is significant geassocieerd met de mate van medicatietrouw na 30 dagen zoals gemeten met de MEMS-methode.
Fase 2. Gebruiken:
Voor het meten van het gebruik van medicatie zijn diverse vragenlijsten beschikbaar. Gevalideerde vragenlijsten met één vraag zijn de 30 day adherence question , de Adherence question , de Adherence question en de VAS . Validatie heeft plaatsgevonden met klinische uitkomstmaten, apotheekgegevens en/of het tellen van pillen. De ASRQ bevat één vraag met 6 statements en is gevalideerd met MEMS .
Gevalideerde vragenlijsten met vier vragen zijn de 3-item scale , BARS , BMAS , ITAS (Chisholm et al., 2004), en de RAM scale . De validiteit is vastgesteld met MEMS (3-item scale, BARS), andere vragenlijst (RAM scale), apotheekgegevens en zelfrapportage (BMAS) of met apotheekgegevens, geneesmiddelspiegels en klinische uitkomstmaat (ITAS).
Fase 3. Stoppen:
Er is geen vragenlijst waarmee alleen het stoppen van medicatie in kaart gebracht kan worden. Wel zijn er diverse vragenlijsten met één of meerdere specifieke vragen over het stoppen van medicatie. De ITAS (Chisholm et al., 2004) en de BMAS (Erickson et al., 2001) bevatten in totaal 4 vragen, waarvan één relevant voor stoppen. Ook de MARS-5 (totaal 5 vragen; Horne et al., 2005; ) en de SMAQ (totaal 6 vragen; ) bevatten één relevante vraag voor stoppen. De ASK-12 bevat in totaal 12 vragen, waarvan drie vragen relevant voor stoppen.
Moment waarop de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt
Medicatietrouw kan gemeten worden met directe en met indirecte meetmethoden. Directe meetmethoden zijn bijvoorbeeld observatie van inname en meten van concentraties van geneesmiddel, metabolieten of biologische markers. Deze directe methoden zijn echter duur en arbeidsintensief. Van de indirecte meetmethoden zijn vragenlijsten en zelfrapportage simpele en goedkope meetmethoden. Ze zijn daarom zeer goed toepasbaar en haalbaar in de praktijk .
Vragenlijsten
Uit de literatuurstudie zijn diverse vragenlijsten voor het meten van medicatietrouw naar voren gekomen. De vragenlijsten zijn beoordeeld op gebruiksgemak/toepasbaarheid en betrouwbaarheid/validiteit. Voor toepassing in een meetmoment en geschiktheid voor de verschillende fasen van het medicatiegebruik zijn alleen de valide en betrouwbare vragenlijsten (α minimaal 0.70) met maximaal 10 vragen nader beoordeeld.
Fase 1. Starten:
Voor toepassing tijdens een meetmoment zijn geen aanvullende vragenlijsten met maximaal 10 vragen geïdentificeerd voor fase 1 van het medicatiegebruik.
Fase 2. Gebruiken:
In de literatuur zijn 5 aanvullende gevalideerde vragenlijsten met maximaal 10 geïdentificeerd. De Hill-Bone Compliance Scale-10 (Kim et al., 2010) is een vragenlijst met 10 vragen en is oorspronkelijk ontwikkeld voor cliënten met hypertensie. De vragenlijst bevat ook specifieke vragen over voeding. De validiteit is vastgesteld met een klinische uitkomstenmaat. De MIS-A bevat 6 vragen en is oorspronkelijk ontwikkeld voor cliënten met astma en bevat ook items gericht op inhalatie. De validiteit is vastgesteld met voorschrijf- en aflevergegevens. De MARS-5 (5 vragen; Horne et al., 2005, ), de SMAQ (6 vragen) en de MMAS-8 (8 vragen) zijn algemene vragenlijsten voor het meten van medicatietrouw.
De MMAS-8 is minder geschikt voor dagelijks gebruik vanwege een licentie. De SMAQ bevat ook items over factoren die de medicatietrouw kunnen beïnvloeden. De MARS-5 is vertaald en gevalideerd in het Nederlands. De validiteit is vastgesteld met een klinische uitkomstenmaat (MMAS-8), MEMS en klinische uitkomstenmaat (SMAQ) en geneesmiddelspiegels en zelfrapportage (MARS-5).
Fase 3. Stoppen:
Voor toepassing tijdens een meetmoment zijn geen aanvullende vragenlijsten met maximaal 10 vragen geïdentificeerd voor fase 3 van het medicatiegebruik.
Andere meetmethoden
Naast vragenlijsten zijn er diverse andere meetmethoden om medicatietrouw te meten. Tabel 3 geeft een overzicht van de meetmethoden en toepassingsmogelijkheden.
Tabel 3: Overige meetmethoden om medicatietrouw te meten
Samenvatting van de praktijk
Observeren van signalen van problemen met medicatietrouw
In de Nederlandse praktijk worden diverse praktijkinstrumenten gebruikt voor het observeren van problemen met medicatietrouw:
- Signaallijst bij de BEM (Beheer eigen medicatie)
De BEM helpt zorgverleners bij het beoordelen of een cliënt zijn/haar medicatie nog zelf kan beheren. De bijbehorende signaallijst bevat een overzicht van signalen van problemen bij gebruik en beheer van medicatie. - Signaallijst gebruiksproblemen medicatie uit de Zorg voor veilig-module ‘Medicatieveiligheid achter de voordeur’
De module beschrijft een 5-stappenplan met een aanpak voor geneesmiddelgerelateerde problemen. Stap 1 is het signaleren van problemen. Hierbij hoort een signaallijst met een overzicht van mogelijke problemen. - Signaallijst uit de module ‘Signalering medicatie problemen in de apotheek’
De module beschrijft een stappenplan met een aanpak voor het signaleren van geneesmiddelgerelateerde problemen in de apotheek. Dit instrument is niet primair voor verpleegkundigen en verzorgenden, maar bevat wel een signaallijst met een overzicht van mogelijke problemen die wel voor hen geschikt is.
Informeren naar medicatietrouw in een open gesprek
In de Nederlandse praktijk worden diverse praktijkinstrumenten gebruikt voor het bespreken van medicatietrouw in een open gesprek. Het gaat onder andere om de volgende instrumenten:
- Anamnesegesprek bij een medicatiebeoordeling (onderdeel FTO-module Polyfarmacie IVM)
Vragenlijst is samengesteld op basis van de GMA en vragenlijst uit PHARM-onderzoek. Bevat 6 vragen die relevant zijn voor het beoordelen van medicatietrouw. Is bruikbaar voor iedereen die een gesprek over medicatie voert. - Gestructureerde Medicatie Anamnese (GMA) bij een medicatiebeoordeling
Vragenlijst voor het verkrijgen van een actueel overzicht van het daadwerkelijk geneesmiddelengebruik en relevante ervaringen daarmee door de cliënt. Is bruikbaar voor iedereen die een gesprek over medicatie voert. - ‘Mind the gap’ guide voor discussie over medicatiegebruik
Gespreksleidraad voor (alle relevante) zorgverleners voor het praten met adolescenten over medicatie(on)trouw van ADHD-medicatie. - NDF-gespreksmodel Persoonsgerichte diabeteszorg
Het gespreksmodel helpt (alle relevante) zorgverleners en cliënten met diabetes mellitus bij een goed gesprek over persoonsgerichte zorg bij diabetes mellitus. Medicatietrouw is een van de aandachtspunten daarbij. - TRIAGE praktische vragenset
TRIAGE-gespreksinstrument voor apothekersassistenten bij de tweede uitgifte van geneesmiddelen. Bevat een viertal vragen (en suggesties voor vervolgvragen) om ervaringen uit te vragen en eventuele barrières in medicijngebruik te signaleren en bespreken. Is bruikbaar voor iedereen die een gesprek over medicatie voert.
Moment waarop de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt
De inventarisatie in de praktijk heeft geen aanvullende instrumenten voor het gesprek en het meetmoment opgeleverd.
Medicatietrouw
Inleiding
Uitgangsvraag 2: Wat zijn effectieve medicatietrouwinterventies door verpleegkundigen/verzorgenden vergeleken met gebruikelijke of standaard zorg toegepast bij ambulante cliënten (18 jaar en ouder) die geneesmiddelen gebruiken?
Aanleiding en doel
Meerdere studies hebben laten zien dat een goede medicatietrouw samenhangt met betere gezondheidsuitkomsten . Het RIVM berekende in 2017 dat als cliënten medicatietrouw zijn (in deze berekening aan cholesterol- en bloeddrukverlagers), dat veel gezondheidswinst oplevert tegen relatief lage kosten . Het belang van het verbeteren van de medicatietrouw is dan ook evident.
Er zijn veel interventies ontwikkeld die als doel hebben de medicatietrouw te bevorderen. Deze verschillen sterk, onder andere in type interventie, aanbieder van de interventie, doelgroep, maar ook in hoe de interventie wordt geëvalueerd (denk aan meetmethodes voor medicatietrouw). Daarnaast verschillen ze in effectiviteit. Een recente meta-analyse van de uitkomsten van 771 studies die een medicatietrouwinterventie evalueerden, concludeert dat er zeker interventies zijn die de medicatietrouw bevorderen, maar dat er nog verbetering mogelijk is . Effectieve interventies waren met name face-to-face interventies, interventies geleid door de apotheker, en interventies die zich richten op gedragsverandering en routines aanleren.
Ook VenV kunnen door het inzetten van interventies zowel ondersteuning bieden ter preventie van problemen met medicatietrouw als ondersteuning bieden bij het oplossen van problemen met medicatietrouw. Bij de inventarisatie van de interventiemogelijkheden richten we in deze module alleen op een actieve rol van verpleegkundigen en verzorgenden in het proces van bevorderen van medicatietrouw.
Voor het inzetten van de juiste interventie op het juiste moment is het belangrijk onderscheid te maken naar de fase van het medicatiegebruik. Het motiveren van een cliënt om met de medicatie te starten vraagt namelijk om een andere interventie dan het motiveren van een cliënt in regelmatig gebruiken van de medicatie. De interventies zijn dan ook ingedeeld naar fase van het medicatiegebruik (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken en fase 3. Stoppen). Tevens zijn de taken en verantwoordelijkheden van VenV verschillend. De interventies zijn daarom gegroepeerd per beroepsgroep.
Deze uitgangsvraag moet antwoord geven op de volgende aspecten:
- Welke interventies kunnen ingezet worden om problemen met medicatietrouw zoveel mogelijk te voorkomen en op te lossen?
- Welke interventies kunnen in welke fase van het medicatiegebruik ingezet worden?
- Welke interventies kunnen door wie ingezet worden?
Doel
Deze uitgangsvraag geeft handvatten hoe VenV cliënten met problemen met het medicatiegebruik kunnen ondersteunen door het inzetten van interventies gericht op het bevorderen van de medicatietrouw.
Aanbevelingen
DOEN:
Het bevorderen van medicatietrouw is maatwerk. Stem daarom de interventie (zoals aandachtspunten in het gesprek en de frequentie en duur van de interventie) af op de individuele situatie, behoeftes en mogelijkheden van de cliënt of doelgroep. Houd ook rekening met de praktische mogelijkheden en haalbaarheid in je eigen setting.
DOEN:
Ga in het gesprek met de cliënt na welke problemen met medicatietrouw spelen of te verwachten zijn, zoek samen naar oplossingen die passen bij de situatie en behoeftes van de cliënt en volg (indien mogelijk) of de gekozen aanpak de problemen met medicatietrouw oplost of voorkomt.
DOEN:
Kies – als VenV – bij het inzetten van een interventie voor een effectieve interventie voor het bevorderen van de medicatietrouw die past bij de fase van het medicatiegebruik (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken, fase 3. Stoppen). Zie het stappenplan ‘Verbeteren medicatietrouw’ voor effectieve interventies per fase.
OVERWEEG:
Je kunt gebruikmaken van het stappenplan ‘Verbeteren medicatietrouw’ bij het bevorderen van de medicatietrouw bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder.
Stappenplan verbeteren medicatietrouw
- Pas als VenV een effectieve interventie toe bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder die geneesmiddelen (gaan) gebruiken. Doe dit om problemen met medicatietrouw te voorkómen en/of bij signalen van problemen met medicatietrouw.
- Bepaal – voorafgaand aan de keuze van de interventie – de fase van het medicatiegebruik (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken, fase 3. Stoppen).
Randvoorwaarde
Een belangrijke voorwaarde voor het inzetten van een interventie is dat je voldoende bekwaam bent in gesprekstechnieken die passen bij je rol als VenV.
Bij onvoldoende bekwaamheid:
Volg een adequate bijscholing in gesprekstechnieken die passen bij je rol.
Fase 1. Starten
1. Selecteer ter voorkóming van problemen met medicatietrouw óf bij signalen van problemen met medicatietrouw in de startfase een effectieve interventie voor de startfase die het beste aansluit op de werkwijze en mogelijkheden in de eigen dagelijkse praktijk en organisatie. Zie het kader ‘Effectieve interventies in de startfase van het medicatiegebruik’ voor de mogelijkheden.
Effectieve interventies in de startfase van het medicatiegebruik
- een eenmalig groepsconsult
- wekelijkse telefonische gesprekken gedurende de eerste vier maanden van het gebruik
- meerdere individuele consulten (fysiek of telefonisch)
- het observeren van de medicatie-inname
- huisbezoeken gecombineerd met telefonische afspraken
2. Ga in het gesprek met de cliënt na welke factoren die in de startfase een positieve en negatieve invloed hebben op de medicatietrouw, van toepassing zijn op de cliënt. Je kunt hierbij de overzichten van factoren met positieve en negatieve invloed in bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’ gebruiken.
3. Je kunt in de gekozen interventie de gedragsveranderende gesprekstechnieken gebruiken uit de taxonomie van De Bruin (2009) die aansluiten bij de factoren die van toepassing zijn op de cliënt. Zie hiervoor het overzicht met gesprekstechnieken in bijlage 1C ‘Gesprekstechnieken bij medicatietrouw’.
4. Stem de frequentie en duur van de interventie af op de situatie van de individuele cliënt.
Fase 2. Gebruiken
1. Selecteer bij signalen van problemen met medicatietrouw in de gebruiksfase een effectieve interventie voor de gebruiksfase die het beste aansluit op de werkwijze en mogelijkheden in de eigen dagelijkse praktijk en organisatie
Effectieve interventies in de gebruiksfase van het medicatiegebruik
- individuele (reguliere) consulten
- regelmatige telefonische afspraken
- meerdere individuele (aanvullende) consulten
- een huisbezoek al dan niet gecombineerd met consulten
2. Ga in het gesprek met de cliënt na welke factoren die in de gebruiksfase een positieve en negatieve invloed hebben op de medicatietrouw, van toepassing zijn op de cliënt. Je kunt hierbij de overzichten van factoren met positieve en negatieve invloed in bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’ gebruiken.
3. Je kunt in de gekozen interventie de gedragsveranderende gesprekstechnieken gebruiken uit de taxonomie van De Bruin (2009) die aansluiten bij de factoren die van toepassing zijn op de cliënt. Zie hiervoor het overzicht met gesprekstechnieken in bijlage 1C ‘Gesprekstechnieken bij medicatietrouw’.
4. Stem de frequentie en duur van de interventie af op de situatie van de individuele cliënt.
Fase 3. Stoppen
Voor de fase waarin de cliënt op eigen initiatief – zonder overleg met de voorschrijver – stopt met het medicatiegebruik zijn geen specifieke effectieve interventies geïdentificeerd. Je kunt de werkwijze zoals beschreven in fase 1. Starten (bij herstarten) of fase 2. Gebruiken volgen.
Overwegingen
Er is een grote hoeveelheid effectieve interventies om de medicatietrouw te bevorderen. De richtlijnwerkgroep heeft daarom besloten zich alleen te richten op effectieve interventies waarbij de verpleegkundige of verzorgende een actieve rol heeft. Andere vormen, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van (elektronische) herinneringen voor medicatie-inname, zijn in het literatuuronderzoek daarom niet meegenomen.
De 26 geïdentificeerde systematic reviews waren dusdanig heterogeen in cliëntpopulatie, setting en gebruikte meetmethode voor medicatietrouw dat een meta-analyse niet mogelijk was. Daarom is besloten om uit de systematic reviews de oorspronkelijke interventies te extraheren, te beschrijven en te beoordelen. Als in- en exclusiecriteria van de individuele interventies zijn gehanteerd:
- de interventie is getest in een RCT, CCT of een interventiestudie met een controlegroep
- de interventie is getest met minimaal 50 cliënten (25 cliënten per groep)
De richtlijnwerkgroep heeft de uit de literatuur geïdentificeerde effectieve interventies door verpleegkundigen en verzorgenden beoordeeld naar implementeerbaarheid in de Nederlandse setting. De titratie van medicatie (aanpassen van de medicatie tot de gewenste klinische waarde – bijvoorbeeld bloeddruk of lipidenspiegel – is bereikt) ziet de richtlijnwerkgroep niet als een interventie primair gericht op het bevorderen van de medicatietrouw. Dit heeft geleid tot het afvallen van twee interventies. Alle overige 24 effectieve interventies ziet de richtlijnwerkgroep als implementeerbaar in de Nederlandse setting.
Keuze interventie
Op basis van de wetenschappelijke literatuur is geen duidelijke voorkeur aan te geven voor een of meerdere interventies. De effectiviteit van de interventiestudies zijn namelijk niet zondermeer onderling te vergelijken vanwege heterogeniteit van de cliëntengroep, medische problematiek, behandelregime, meetmethode en uitkomstmaten (zie ook resultaten in Nieuwlaat et al., 2014). Aanvullend is de richtlijnwerkgroep van mening dat maatwerk nodig is bij het bevorderen van medicatietrouw. Het is niet wenselijk om eenzelfde interventie aan te bieden aan cliënten met verschillende aandoeningen en variërende medicatie. Bovendien zijn het werkveld en de setting zeer divers. Deze kunnen bijvoorbeeld variëren van verpleegkundig specialisten in het ziekenhuis, praktijkverpleegkundigen in de huisartsenpraktijk tot verzorgenden in de thuissituatie. Op basis van deze overwegingen is de richtlijnwerkgroep van mening dat de keuze van de interventie (inclusief frequentie en duur) vooral afhankelijk is van de individuele situatie en behoeftes van de cliënt of doelgroep en de praktische mogelijkheden en haalbaarheid in de eigen setting. Mede daarom heeft de richtlijnwerkgroep eventuele extra kosten en middelen (voor zorgorganisatie en/of cliënt) niet meegewogen.
In de literatuur is weinig bewijs voor effectieve interventies voor verzorgenden. In de praktijk hebben de verzorgenden echter een hele belangrijke rol, niet alleen bij het signaleren van problemen met medicatietrouw maar ook bij het bevorderen van de medicatietrouw. De richtlijnwerkgroep is daarom van mening dat de aanbevelingen ook gelden voor verzorgenden.
Gespreksvoering
De effectieve interventies ter bevordering van de medicatietrouw die in de literatuurstudie naar voren zijn gekomen, bestaan vooral uit gespreksvoering. Het gaat dan om het geven van educatie en/of counseling (motivational interviewing). Slechts enkele geïncludeerde interventies beschrijven in meer detail het script of het protocol wat de VenV heeft gevolgd in het gesprek met de cliënt. Zo bevat alleen het artikel over de interventie van Wang et al. (2010; met vier huisbezoeken in acht maanden) een tabel waarin de verschillende onderwerpen en activiteiten die tijdens de huisbezoeken worden besproken en uitgevoerd concreet zijn beschreven. De overige artikelen beschrijven de interventie in weinig detail, waardoor de precieze inhoud van het gesprek onduidelijk blijft. Wel zijn meer algemene onderdelen van de (meeste) interventies duidelijk. Het gaat dan om het nagaan welke problemen met medicatietrouw spelen of te verwachten zijn, het samen met de cliënt zoeken naar oplossingen die passen bij de situatie en behoeftes van de cliënt en het volgen (indien mogelijk) of de gekozen aanpak de problemen met medicatietrouw oplost of voorkomt. Ook de richtlijnwerkgroep ziet deze drie onderdelen van het gesprek als essentieel voor het bevorderen van de medicatietrouw.
Voor de inhoud van de gespreksvoering adviseert de richtlijnwerkgroep de taxonomie van De Bruin et al. (2009) in te zetten als basis voor het gesprek met de cliënt. Deze taxonomie bevat gesprekstechnieken om gedrag te veranderen die gericht zijn op de onderliggende factoren (determinanten) van dat gedrag en is gebaseerd op state-of-the-art gedragswetenschappelijke theorieën (zie bijlage 1C ‘Gesprekstechnieken bij medicatietrouw’). De taxonomie is specifiek gericht op gesprekken voor verbetering van medicatietrouw en is generiek (voor alle aandoeningen/medicatie) in te zetten. Een belangrijke voorwaarde voor het gebruik van de taxonomie is dat VenV in staat zijn de onderliggende factoren van problemen met medicatietrouw te herkennen. Hierbij kunnen zij gebruikmaken van het overzicht van determinanten die de medicatietrouw positief en negatief kunnen beïnvloeden in bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’.
In 9 geïncludeerde studies is het volgen van een (meerdaagse) training in gespreksvoering voorafgaand aan de uitvoering een onderdeel van de interventie. Mede op basis hiervan ziet de richtlijnwerkgroep bekwaamheid in gesprekstechnieken als belangrijke voorwaarde voor een goede gesprekvoering bij het bevorderen van medicatietrouw. De richtlijnwerkgroep adviseert daarom VenV die niet of onvoldoende bekwaam zijn, een adequate training gesprekstechnieken (die passen bij de eigen rol) te volgen.
Conclusies
Conclusie uit de kennis
Fase 1. Starten
In de startfase van het medicatiegebruik zijn een eenmalig groepsconsult en meerdere wekelijkse telefonische gesprekken effectieve interventies voor verpleegkundig specialisten. Voor (praktijk)verpleegkundigen en verzorgenden zijn meerdere individuele consulten, het observeren van de medicatie-inname en huisbezoeken gecombineerd met telefonische afspraken als effectieve interventies ter bevordering van de medicatietrouw beschreven. Bij meerdere interventies is een training in gespreksvoering onderdeel van de interventie.
Fase 2. Gebruiken
In de gebruiksfase van het medicatiegebruik zijn individuele reguliere consulten door verpleegkundig specialisten die getraind zijn over de aandoening, behandeling en het belang van ziekteperceptie, een effectieve interventie ter bevordering van de medicatietrouw. Voor (praktijk)verpleegkundigen en verzorgenden zijn regelmatige telefonische afspraken, meerdere individuele consulten en een huisbezoek al dan niet gecombineerd met consulten effectieve interventies. Bij meerdere interventies is een training in motivational interviewing of didactische vaardigheden onderdeel van de interventie.
Fase 3. Stoppen
Voor de stopfase van het medicatiegebruik zijn geen specifieke interventies geïdentificeerd.
Samenvatting
Samenvatting uit de kennis
Uit de literatuursearch zijn 26 interventies naar voren gekomen. Deze zijn ingedeeld naar:
- fase van medicatiegebruik (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken en fase 3. Stoppen)
- beroep (verpleegkundig specialist, verpleegkundigen/verzorgenden)
- manier van aanbieden (telefonisch, fysiek consult, huisbezoek of een combinatie)
Voor de beschrijving van de interventies is zoveel mogelijk aangesloten bij de TIDieR (Template for Intervention Description and Replication) checklist .
Fase 1. Starten
Verpleegkundig specialisten
Er zijn twee studies gevonden met een interventie bij het starten met medicatie uitgevoerd door verpleegkundig specialisten. Uit een studie van hoge kwaliteit blijkt een eenmalig groepsconsult een effectieve interventie . Ook een reeks van wekelijkse telefonische gesprekken (14 in 16 weken) is effectief . Voor meer details over de inhoud van de interventies zie tabel 16 in bijlage 8B.
Tabel 4: Effectieve interventies bij het starten met medicatie door verpleegkundig specialisten
* In groen: studie van hoge kwaliteit vanwege laag risico op bias op tenminste vijf domeinen
(Praktijk)verpleegkundigen en verzorgenden
Er zijn vijf studies gevonden met een interventie bij het starten met de medicatie uitgevoerd door (praktijk)verpleegkundigen en/of verzorgenden, waarvan één studie met een objectieve meetmethode . Effectieve interventies zijn een reeks van individuele consulten, observeren van de inname en huisbezoeken gecombineerd met telefonische afspraken. Twee studies beschrijven een training in motivational interviewing of didactische informatie en educatieve technieken voorafgaand aan de interventie. Voor meer details over de inhoud van de interventies zie tabel 17 in bijlage 8B.
Fase 2. Gebruiken
Verpleegkundig specialisten
Er is één studie gevonden met een interventie in de gebruiksfase van medicatie uitgevoerd door verpleegkundig specialisten . Deze studie beschrijft de effectiviteit van individuele reguliere consulten. De verpleegkundig specialist werd getraind over de aandoening, behandeling en belang van ziekteperceptie. De studie is van hoge kwaliteit en gebruikt een objectieve meetmethode. Voor meer details over de inhoud van de interventie zie tabel 18 in bijlage 8B.
Tabel 6: Effectieve interventies bij het gebruiken van medicatie door verpleegkundig specialisten
* In paars: studie van hoge kwaliteit (vanwege laag risico op bias op tenminste vijf domeinen) én met een objectieve meetmethode
(Praktijk)verpleegkundigen en verzorgenden
Er zijn 15 studies gevonden met een interventie in de gebruiksfase van medicatie uitgevoerd door (praktijk)verpleegkundigen en/of verzorgenden. Vier studies – waarvan twee van hoge kwaliteit – beschreven regelmatige telefonische afspraken als effectieve interventie. Zes studies toonden aan dat meerdere individuele consulten succesvol zijn bij het bevorderen van medicatietrouw, waarvan één studie van hoge kwaliteit , één studie met een objectieve meetmethode en één studie van zowel hoge kwaliteit als met een objectieve meetmethode . In vijf studies werd een huisbezoek al dan niet gecombineerd met consulten. Twee studies waren van hoge kwaliteit en één studie van zowel hoge kwaliteit als met een objectieve meetmethode . Zes studies beschrijven een (meerdaagse) training in motivational interviewing of didactische vaardigheden voorafgaand aan de interventie. Voor meer details over de inhoud van de interventies zie tabel 19 in bijlage 8B.
Multidisciplinaire samenwerking
Er is één studie met een effectieve interventie door samenwerking van verpleegkundigen met andere zorgverleners (Carrion et al., 2013). Onduidelijk is op welke momenten de interventie plaatsvond. Voor meer details over de inhoud van de interventie zie tabel 20 in bijlage 8B.
Tabel 8: Effectieve interventies bij het gebruiken van medicatie door multidisciplinaire samenwerking
Fase 3. Stoppen
Voor deze fase zijn geen specifieke interventies geïdentificeerd.
1. Samenvatting
1.1 Signaleren van problemen met medicatietrouw
Kernaanbevelingen
Gebruik – als verpleegkundig specialist, specialistisch verpleegkundige, algemeen verpleegkundige, praktijkverpleegkundige, praktijkondersteuner met verpleegkundige achtergrond of verzorgende (VenV) – een of meerdere van de volgende methoden bij het signaleren van problemen met medicatietrouw bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder die geneesmiddelen gebruiken:
- Door observatie
- In een gesprek
- Door meten
Je kunt bij het toepassen van de methoden ‘Door observatie’, ‘In een gesprek’ en/of ‘Door meten’ gebruikmaken van het stappenplan ‘Signaleren problemen met medicatietrouw’ (zie 1.3).
Overweeg ook andere meetmethoden dan genoemd in het stappenplan voor het signaleren van problemen met medicatie. Andere geschikte meetmethoden zijn:
- Het opvragen en tellen van de beschikbare medicatie in huis (‘pill count’).
- Het monitoren van de inname van de medicatie met een elektronisch medicijndoosje dat datum en tijdstip van inname registreert.
- (Digitale) registratie bijvoorbeeld met behulp van smartphone apps (logboek).
In samenwerking met andere zorgverleners: - Via afhaalgegevens in de apotheek, te gebruiken voor het identificeren van het te laat/te vroeg ophalen van de medicatie in de apotheek.
- Via voorschrijfdata, te gebruiken voor het identificeren van het te laat/te vroeg aanvragen van een herhaalrecept bij de voorschrijver.
1.2 Interventies ter preventie of aanpakken van problemen met medicatietrouw
Kernaanbevelingen
Het bevorderen van medicatietrouw is maatwerk. Stem daarom de interventie (zoals aandachtspunten in het gesprek en de frequentie en duur van de interventie) af op de individuele situatie, behoeftes en mogelijkheden van de cliënt of doelgroep. Houd ook rekening met de praktische mogelijkheden en haalbaarheid in je eigen setting.
Ga in het gesprek met de cliënt na welke problemen met medicatietrouw spelen of te verwachten zijn, zoek samen naar oplossingen die passen bij de situatie en behoeftes van de cliënt en volg (indien mogelijk) of de gekozen aanpak de problemen met medicatietrouw oplost of voorkomt.
Kies – als VenV – bij het inzetten van een interventie voor een effectieve interventie voor het bevorderen van de medicatietrouw die past bij de fase van het medicatiegebruik (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken, fase 3. Stoppen). Zie het stappenplan ‘Verbeteren medicatietrouw’ voor effectieve interventies per fase.
Je kunt gebruikmaken van het stappenplan ‘Verbeteren medicatietrouw’ bij het bevorderen van de medicatietrouw bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder (zie paragraaf 1.4).
1.3 Stappenplan signaleren problemen met medicatietrouw
1.3.1 A. Door observatie
Observeren van signalen van problemen met medicatietrouw
- Pas observatie van signalen van problemen met medicatie toe in alle fasen (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken en fase 3. Stoppen) van het medicatiegebruik.
- Let op signalen (zie tabel 1) van de cliënt (en/of diens thuissituatie) die wijzen op problemen met:
a) het beheer van de medicatie
b) het gebruik van de medicatie
c) overige signalen (problemen bij de cliënt zelf
Gebruik hierbij bij voorkeur het Rode Vlaggen-instrument (zie bijlage 1A ‘Rode Vlaggen-instrument’). - Let ook op signalen die andere zorgverleners (zoals arts of apotheker), partner, familie en/of mantelzorgers geven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan signalen over zorgen over cognitieve vermogens en te vroeg/te laat ophalen van medicatie.
- Let op de aanwezigheid van factoren (determinanten) die de medicatietrouw van de cliënt kan bevorderen en belemmeren (zie bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’).
1.3.2 B. In een gesprek
Informeren naar medicatietrouw in een open gesprek
- Pas het gesprek toe in fase 2 (Gebruiken) en 3 (Stoppen) van het medicatiegebruik. Integreer specifieke vragen om problemen met medicatietrouw te achterhalen in het ‘normale’ gesprek met de cliënt.
- Ga het gesprek open in zonder oordeel.
- Vraag eerst welke medicijnen de cliënt gebruikt. Een mogelijke openingsvraag is:
-
- Welke medicijnen gebruikt u op dit moment?
- Zorg voor een goede inleiding van het gesprek, zodat u een veilige sfeer creëert waarin de cliënt zich uitgenodigd voelt om over zijn/haar ervaringen te praten. Een mogelijke inleiding is:
-
- Veel mensen hebben een eigen manier om hun medicijnen te gebruiken. Deze manier kan afwijken van de instructies op het etiket of van wat de voorschrijver heeft gezegd. Hoe gebruikt u uw medicijnen?
- Gebruik de volgende vragen in het gesprek:
-
- Ik ben benieuwd naar uw ervaringen met uw medicijnen. Hoe is het de afgelopen tijd gegaan met het gebruiken van de medicijnen?
- Veel mensen vergeten wel eens hun medicatie te gebruiken, slaan wel eens een dosering over of passen de hoeveelheid ervan aan. Gebeurt u dat ook wel eens?
- Wat vindt u ervan dat u deze medicijnen (langdurig) moet gebruiken?
- Hoe tevreden bent u met uw medicijnen?
In de praktijk kunt u – zo nodig – de vragen specifieker formuleren naar type medicatie.
1.3.3 C. Door meten
Moment waarop de medicatietrouw daadwerkelijk gemeten wordt
- Gebruik het meetmoment bij twijfel of er sprake is van problemen met medicatietrouw doordat problemen niet te observeren zijn of te achterhalen in een open gesprek. Pas het meetmoment toe in fase 2 (Gebruiken) en 3 (Stoppen) van het medicatiegebruik.
- Maak tijd met de cliënt om de medicatietrouw daadwerkelijk te meten. De voorkeur daarbij heeft het gebruik van de MARS-5 vragenlijst (zie kader 1).
Kader 1: MARS- 5 (Medication Adherence Report Scale), bron: , Horne et al. 2005
1.4 Stappenplan verbeteren medicatietrouw
- Pas als VenV een effectieve interventie toe bij ambulante cliënten van 18 jaar en ouder die geneesmiddelen (gaan) gebruiken. Doe dit om problemen met medicatietrouw te voorkómen en/of bij signalen van problemen met medicatietrouw.
- Bepaal – voorafgaand aan de keuze van de interventie – de fase van het medicatiegebruik (fase 1. Starten, fase 2. Gebruiken, fase 3. Stoppen).
Randvoorwaarde
Een belangrijke voorwaarde voor het inzetten van een interventie is dat je voldoende bekwaam bent in gesprekstechnieken die passen bij je rol als VenV.
Bij onvoldoende bekwaamheid: Volg een adequate bijscholing in gesprekstechnieken die passen bij je rol.
1.4.1 Fase 1. Starten
Fase 1. Starten
- Selecteer ter voorkóming van problemen met medicatietrouw óf bij signalen van problemen met medicatietrouw in de startfase een effectieve interventie voor de startfase die het beste aansluit op de werkwijze en mogelijkheden in de eigen dagelijkse praktijk en organisatie. Zie het kader ‘Effectieve interventies in de startfase van het medicatiegebruik’ voor de mogelijkheden.
Effectieve interventies in de startfase van het medicatiegebruik
- een eenmalig groepsconsult
- wekelijkse telefonische gesprekken gedurende de eerste vier maanden van het gebruik
- meerdere individuele consulten (fysiek of telefonisch)
- het observeren van de medicatie-inname
- huisbezoeken gecombineerd met telefonische afspraken
2. Ga in het gesprek met de cliënt na welke factoren die in de startfase een positieve en negatieve invloed hebben op de medicatietrouw, van toepassing zijn op de cliënt. Je kunt hierbij de overzichten van factoren met positieve en negatieve invloed in bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’ gebruiken.
3. Je kunt in de gekozen interventie de gedragsveranderende gesprekstechnieken gebruiken uit de taxonomie van De Bruin (2009) die aansluiten bij de factoren die van toepassing zijn op de cliënt. Zie hiervoor het overzicht met gesprekstechnieken in bijlage 1C ‘Gesprekstechnieken bij medicatietrouw’.
4. Stem de frequentie en duur van de interventie af op de situatie van de individuele cliënt.
1.4.2 Fase 2. Gebruiken
Fase 2. Gebruiken
- Selecteer bij signalen van problemen met medicatietrouw in de gebruiksfase een effectieve interventie voor de gebruiksfase die het beste aansluit op de werkwijze en mogelijkheden in de eigen dagelijkse praktijk en organisatie.

- Ga in het gesprek met de cliënt na welke factoren die in de gebruiksfase een positieve en negatieve invloed hebben op de medicatietrouw, van toepassing zijn op de cliënt. Je kunt hierbij de overzichten van factoren met positieve en negatieve invloed in bijlage 1B ‘Factoren bij medicatietrouw’ gebruiken.
- Je kunt in de gekozen interventie de gedragsveranderende gesprekstechnieken gebruiken uit de taxonomie van De Bruin (2009) die aansluiten bij de factoren die van toepassing zijn op de cliënt. Zie hiervoor het overzicht met gesprekstechnieken in bijlage 1C ‘Gesprekstechnieken bij medicatietrouw’.
- Stem de frequentie en duur van de interventie af op de situatie van de individuele cliënt.
1.4.3 Fase 3. Stoppen
Fase 3. Stoppen
Voor de fase waarin de cliënt op eigen initiatief – zonder overleg met de voorschrijver – stopt met het medicatiegebruik zijn geen specifieke effectieve interventies geïdentificeerd. Je kunt de werkwijze zoals beschreven in fase 1. Starten (bij herstarten) of fase 2. Gebruiken volgen.
Referenties
- Chan, A. H. Y., Horne, R., Hankins, M., & Chisari, C. (2020). The Medication Adherence Report Scale: A measurement tool for eliciting patients’ reports of nonadherence. Br J Clin Pharmacol, 86(7), 1281-1288. doi:10.1111/bcp.14193