Signalering en preventie van zorginfecties
Samenvatting
Kernaanbevelingen
Module 1: Signalering van (het risico op) zorginfecties
Uitgangsvraag 1: Welke methode of welk instrument is effectief en wordt aanbevolen om cliënten met een verhoogd risico op zorginfecties op te sporen?
Er is in de literatuur geen generiek toepasbare methode of instrument gevonden om cliënten met een verhoogd risico op zorginfecties op te sporen. De werkgroep is van mening dat verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten alert dienen te zijn op onderstaande factoren om cliënten met een verhoogd risico op zorginfecties op te sporen.
Er zijn patiënt-, therapie- en omgeving gerelateerde risicofactoren voor de ontwikkeling van een zorginfectie, zoals:
- Prematuur geboren kinderen
- Pasgeborenen
- Leeftijd > 70 jaar
- Obesitas
- Diabetes
- Ondervoeding
- Acuut nierfalen
- Immuungecompromitteerde aandoening
- Shock
- (Brand)wonden
- Na een operatieve ingreep
- Kunstmatige beademing
- Bedlegerig
- Langdurig verblijf op de IC (>3 dagen)
- Langdurig antibioticagebruik
- Geneesmiddelen die het immuunsysteem beïnvloeden (steroïden, chemotherapie)
- Gebruik van invasieve medische hulpmiddelen:
-
- katheters die zijn ingebracht voor de drainage (bijv. urinekatheters)
- katheters voor intravasculaire toegang (bijv. perifere intraveneuze katheter, perifeer ingebrachte centrale veneuze katheter, centrale veneuze katheter)
- hulpmiddelen voor het voeden (bijv. enterale voedingssonde).
Uitgangsvraag 2: Welke methode of welk instrument is effectief en wordt aanbevolen om signalen te herkennen die duiden op een zorginfectie?
Er is geen methode of instrument gevonden om signalen te herkennen die duiden op een zorginfectie. De werkgroep is van mening dat verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten alert dienen te zijn op onderstaande symptomen die passen bij een zorginfectie. Bij deze symptomen is geen onderscheid gemaakt naar specifieke cliëntgroepen.
Algemene symptomen infectie (5 vitale parameters)
- Bewustzijn: Suf, verward, delirant
- Ademhaling: Snel (> 30 ademhalingen per minuut), kortademig, onregelmatige ademhaling, piepen, apneu
- Hartslag: Snel (> 100 slagen per minuut), traag (< 40 slagen per minuut)
- Bloeddruk: Systolische bloeddruk < 100 mmHg of > 160 mmHg
- Temperatuur: Koorts (> 37,5°C), koude rillingen, overmatig transpireren, hypothermie (< 36°C)
Specifieke symptomen infectie
- KNO-luchtwegen: Keelpijn, loopneus, hoest, kortademig, piepen, oorpijn, dik geel/groen sputum
- Maag-darm: Incontinentie, veel meer en/of vaker plassen, kleine beetjes plassen, pijn bij het plassen, buikpijn, lendenpijn
- Huid en weke delen: Rode huid, warm, (toename van) pijn, zwelling, wijken van wondranden, openspringen van hechtingen, necrose, pusafvloed
- Sepsis: Algemene symptomen infectie zijn zeer uitgesproken aanwezig en cliënt verkeerd in zeer slechte toestand
Alarmtekenen
Indien er sprake is van onderstaande alarmtekenen, raadpleeg dan een arts of handel volgens protocol van de organisatie.
- Koorts (> 37,5°C)
- Koude rillingen
- Overmatig transpireren
- Gedaald bewustzijn
- Huidverkleuring
- Verminderde urineproductie
- Pijn
- Gestoorde vitale parameters: bewustzijn, ademhaling, hartslag, bloeddruk, temperatuur
Let op!
- Een infectie kan zich ook uiten zonder koorts.
- Sommige aandoeningen (bijv. granulocytopenie) en het gebruik van medicatie (bijv. antibiotica en paracetamol) kunnen de signalen van een infectie onderdrukken.
Module 2: Infectiepreventie
Uitgangsvraag 3: Welke maatregelen zijn effectief en worden aanbevolen als basis infectiepreventiemaatregelen bij alle cliënten in alle verpleegkundige zorgsettings?
Handhygiëne
1. Pas handhygiëne toe bij de volgende vijf momenten van cliëntgebonden werkzaamheden:
- voorafgaand aan lichamelijk contact met de cliënt;
- voorafgaand aan een schone of aseptische handeling;
- na (mogelijk) contact met lichaamsmaterialen en lichaamsvloeistoffen;
- na lichamelijk contact met de cliënt;
- na contact met de cliëntgebonden omgeving.
Overige, niet-patiëntgebonden, momenten voor het toepassen van handhygiëne staan beschreven in de bijlagen.
2. Maak bij niet-zichtbaar verontreinigde handen gebruik van handdesinfectans.
Techniek voor handdesinfectie
Zorg dat je handen droog zijn. Vocht maakt het desinfecterende middel dunner. Daardoor werkt het veel minder. Neem zo veel handalcohol dat het kuiltje van je hand vol is. Wrijf gedurende 30 seconden de handen tegen elkaar tot de handen droog zijn, volgens de drie volgende stappen:
- Wrijf handpalmen over elkaar en wrijf met de handpalmen over de bovenzijde van de handen;
- Wrijf de vingertoppen in de palm van de andere hand;
- Wrijf beide duimen met de vingers van de andere hand.
Als alternatief kunnen de volgende zes stappen worden gevolgd:
- Wrijf de handen over elkaar
- Wrijf tussen de vingers
- Wrijf aan de bovenzijde van de hand tussen de vingers
- Wrijf je twee vuisten in elkaar
- Wrijf elke vinger en de duimen apart met je gehele hand in
- Wrijf met je nagels in de handpalm
3. Was de handen met water en zeep bij zichtbaar vuil, bij plakkerig aanvoelen, na bezoek van het toilet en na het snuiten van je neus en hoesten.
Techniek voor handen wassen
Maak je handen nat en breng voldoende vloeibare zeep aan om de handen mee te bedekken. Wrijf gedurende 30 seconden de handen tegen elkaar, volgens de volgende stappen:
- Bedek alle oppervlakken van je handen;
- Wrijf de vingertoppen in de palm van je andere hand;
- Wrijf beide duimen met de vingers van je andere hand;
- Spoel de handen af met water en droog grondig met een wegwerp handdoek;
- Doe de kraan dicht zonder met de handen de kraan aan te raken, gebruik bijvoorbeeld een wegwerp handdoek.
Let op!
- Gebruik geen heet water, handen wassen met heet water vergroot de kans op irritatie van de huid.
- Desinfecteer de handen niet na het wassen. Doordat de handen nog vochtig kunnen zijn, vermindert de werking van de product. Tevens belast het de handen onnodig.
- Uitdroging of irritatie van de handen kan worden tegengegaan door handcrème. Gebruik handcrème uit een dispenser of een tube, niet uit een pot.
Persoonlijke hygiëne
Nagels
4. Houd je vingernagels kort en schoon.
5. Draag geen nagellak of kunstnagels (van bijvoorbeeld gel of acryl) op je vingernagels.
Sieraden
6. Draag tijdens de werkzaamheden geen sieraden/accessoires aan handen en polsen zoals ringen, armbanden, piercings, horloges en braces. Vermijd lange oorbellen of kettingen die contact kunnen maken met het werkveld
Haar en gezicht
7. Draag lang haar bijeengebonden of opgestoken.
8. Zorg voor een kortgeknipte baard/snor die niet in contact kan komen met (de omgeving van) de cliënt of de voorkant van de werkkleding. Draag indien nodig een baardmasker.
9. Raak met je handen zo min mogelijk je eigen gezicht (vooral rond mond, ogen, neus) of haar aan.
Schoeisel
10. Draag dicht schoeisel dat schoon en goed te reinigen is.
11. Reinig schoeisel met zichtbare verontreinigingen direct. Reinig en desinfecteer schoeisel wanneer er lichaamsmateriaal op is gekomen. Zie voor de procedure van reiniging en desinfectie aanbeveling 70 t/m 72.
Mobiele communicatieapparatuur
12. Gebruik mobiele communicatieapparatuur niet tijdens cliëntgebonden werkzaamheden. Indien het noodzakelijk is om mobiele communicatieapparatuur te gebruiken tijdens cliëntgebonden werkzaamheden: zie aanbeveling 67 t/m 72.
Werk- en dienstkleding
13. Draag gedurende elke dienst schone werk- of dienstkleding:
- bij voorkeur dienstkleding die door een professionele wasserij gereinigd wordt;
- of eigen werkkleding die gewassen kan worden op een temperatuur van 60°C óf op een temperatuur van 40°C en worden gedroogd in de wasdroger (kastdroog) en/of worden gestreken (minimaal 150°C).
14. Draag werk- of dienstkleding:
- die je lichaam minimaal van schouder tot kniehoogte in zijn geheel bedekt;
- die gesloten is (dus geen openhangende kleding);
- die je onderarmen onbedekt laat;
- die bij voorkeur licht van kleur is.
15. Trek werk- of dienstkleding zo kort mogelijk voor aanvang van de dienst aan en direct na afloop van de dienst uit
16. Draag op of over werk- of dienstkleding geen sieraden of andere accessoires.
17. Verschoon werk- of dienstkleding direct bij zichtbare verontreiniging.
Hoest-, snuit- en toilet hygiëne
18. Hoest/nies met een afgewend gezicht met een papieren zakdoek/tissue voor je mond of hoest/nies in de elleboog.
19. Gebruik een papieren zakdoek/tissue bij het snuiten van je neus.
20. Gebruik een papieren zakdoek/tissue eenmalig en gooi deze na gebruik direct weg.
21. Was je handen na gebruik van een zakdoek en na toiletbezoek
Eten en drinken
22. Eet of drink nooit tijdens zorghandelingen en in ruimten waarin cliëntgebonden werkzaamheden plaatsvinden of waar wordt gewerkt met cliëntmateriaal.
23. Pas handhygiëne toe voor het klaarmaken van eten en medicijnen voor de cliënt en voor hulp bij de maaltijd.
24. Pas handhygiëne toe voor- en nadat je zelf gaat het eten.
25. Blaas niet in het eten van cliënten om het te laten afkoelen
Persoonlijke beschermingsmiddelen
Handschoenen (niet-steriel)
26. Draag handschoenen:
- als er kans is dat je handen in contact komen met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, sputum), slijmvliezen en/of niet-intacte huid;
- bij het hanteren van gebruikt, niet-gedesinfecteerd instrumentarium;
27. Gebruik handschoenen altijd maar één keer.
28. Gebruik handschoenen alleen voor de handeling waarvoor je ze aandoet, doe ze daarna weer uit. Voor gebruik van handschoenen
29. Pas vóór gebruik van handschoenen handhygiëne toe in overeenstemming met de geformuleerde handhygiëne momenten. Zorg ervoor dat je handen goed droog zijn. Gebruik handschoenen dus niet in plaats van handhygiëne.
30. Gebruik handschoenen bij voorkeur direct uit de doos. Als dit niet kan, bewaar ze dan in bijvoorbeeld een afsluitbaar zakje (ziplock), niet in je (broek)zak of los in de tas.
Tijdens gebruik van handschoenen
31. Zorg dat de handschoenen tijdens het gebruik niet in contact komen met:
- je gezicht;
- een chirurgisch mondneusmasker of een ademhalingsbeschermingsmasker;
- omgevingsmaterialen zoals deurknoppen, bedgordijnen, apparatuur, toetsenborden, cliëntdossiers, schrijfgerei, (mobiele) telefoons en tablets.
Verwisselen van handschoenen
32. Verwissel de handschoenen:
- tussen twee handelingen, als de volgende handeling ‘schoner’ is dan de voorgaande handeling;
- na elk cliëntgebonden contact;
- direct als deze zichtbaar verontreinigd, kapot of nat zijn of als (het vermoeden bestaat dat) de handschoenen tussentijds gecontamineerd zijn.
33. Was of desinfecteer de handen tussen het verwisselen van de handschoenen.
Na gebruik van handschoenen
34. Trek na gebruik de handschoenen uit door deze bij de opening voorzichtig beet te pakken en de binnenkant naar buiten te trekken. Zorg dat de gehandschoende hand daarbij je huid niet aanraakt en je niet- gehandschoende hand de vieze kant van de handschoen niet aanraakt.
35. Voer de handschoenen na gebruik af als gewoon afval conform het afvalstoffenbeleid van de instelling, tenzij anders wordt voorgeschreven.
36. Pas direct na het afvoeren van de handschoenen handhygiëne toe.
Let op! – Pas nooit handhygiëne toe op gehandschoende handen, ook niet als alternatief voor het verwisselen van handschoenen.
Beschermende kleding (schort)
37. Draag beschermende kleding als er kans is dat je werkkleding of eigen kleding in contact komt met slijmvliezen, niet-intacte huid en/of kleine hoeveelheden lichaamsvocht (verontreiniging) of nat wordt tijdens hulp bij het douchen of baden van een patiënt.
- Kies voor een halterschort als je verwacht dat alleen de voorkant van de kleding besmet kan raken;
- Kies voor een schort met lange mouwen als je verwacht dat ook je armen en/of schouders besmet kunnen raken bij de handelingen.
38. Gebruik beschermende kleding eenmalig.
Verwisselen van beschermende kleding
39. Verwissel beschermende kleding na elk cliëntgebonden contact en eerder bij zichtbare verontreiniging.
Na gebruik van beschermende kleding
40. Trek de beschermende kleding uit, waarbij je de binnenkant naar buiten klapt en oprolt. Zorg daarbij dat de vieze kant niet in contact komt met je huid of de omgeving.
41. Voer beschermende kleding na gebruik af als gewoon afval conform het afvalstoffenbeleid van de instelling, tenzij anders wordt voorgeschreven.
42. Pas direct na het afvoeren van de beschermende kleding handhygiëne toe.
Chirurgisch mondneusmasker type IIR
43. Draag een chirurgisch mondneusmasker wanneer er kans is dat je mond en/of neus in contact komen met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum).
44. Gebruik een chirurgisch mondneusmasker eenmalig.
Verwisselen van het chirurgisch mondneusmasker
45. Verwissel het chirurgisch mondneusmasker conform de bijsluiter van de fabrikant, en in elk geval na elk cliëntgebonden contact en eerder als deze verontreinigd en/of nat is.
Na gebruik van het chirurgisch mondneusmasker
46. Raak bij het verwijderen de voorkant van het masker niet aan.
47. Voer het chirurgisch mondneusmasker na gebruik af als gewoon afval conform het afvalstoffenbeleid van de instelling, tenzij anders wordt voorgeschreven.
48. Pas direct na het afvoeren van het chirurgisch mondneusmasker handhygiëne toe.
Oogbescherming
49. Draag een oogbeschermingsmiddel wanneer er kans is dat je ogen in contact komen met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum). Zorg dat de oogbescherming je ogen en de zijkant van je ogen bedekt en goed aansluit op je gezicht.
50. Gebruik oogbescherming altijd in combinatie met een chirurgisch mondneusmasker.
Verwisselen van oogbescherming
51. Verwissel de oogbescherming na elk cliëntgebonden contact en als deze verontreinigd/nat is.
Na gebruik van oogbescherming
52. Verwijder na gebruik het oogbeschermingsmiddel door de bandjes of de pootjes beet te pakken en raak daarbij de voorkant van het oogbeschermingsmiddel niet aan met je handen.
53. Reinig en desinfecteer een oogbeschermingsmiddel voor hergebruik volgens voorschrift van de fabrikant met een desinfectans dat hiervoor is toegelaten.
54. Voer het wegwerp oogbeschermingsmiddel na gebruik af als gewoon afval conform het afvalstoffenbeleid van de instelling, tenzij anders is voorgeschreven.
55. Pas direct na het verwijderen of afvoeren van het oogbeschermingsmiddel handhygiëne toe.
Aan- en uittrek volgorde van meerdere persoonlijke beschermingsmiddelen
56. Aantrekvolgorde als meerdere persoonlijke beschermingsmiddelen worden gecombineerd:
- beschermende kleding (schort);
- chirurgisch mondneusmasker;
- beschermende bril;
- handschoenen.
57. Uittrekvolgorde als meerdere persoonlijke beschermingsmiddelen worden gecombineerd:
- handschoenen, pas hierna handhygiëne toe;
- beschermende bril;
- chirurgisch mondneusmasker;
- beschermende kleding (schort), pas hierna handhygiëne toe.
Veilig gebruik van naalden en scherpe voorwerpen
57. Maak gebruik van een veilig naaldsysteem (volgens Arbowet artikel 4.97).
58. Gebruik naalden eenmalig.
59. Zet hoesjes nooit terug over de naald, gooi de naald direct na gebruik in een naaldcontainer met het UN-keurmerk.
60. Zorg dat de naaldcontainer tijdens de handeling binnen handbereik staat.
61. Doe naalden en andere scherpe wegwerpinstrumenten die huid of slijmvlies doorboren, direct na gebruik in een naaldcontainer met het UN-keurmerk. Doe het scherpe afval nooit in een gewone afvalemmer.
62. Vul een naaldcontainer niet voorbij de vullijn; druk de inhoud niet aan. Sluit het deksel, bewaar de containers altijd in een gesloten ruimte en in de thuiszorg buiten bereik van kinderen. Lever de volle naaldcontainer in volgens het protocol van de instelling. Zet direct een nieuwe naaldcontainer neer.
Reiniging en desinfectie van cliëntomgeving en materialen
Cliëntomgeving
64. Een schone cliëntomgeving en schoon sanitair zijn voorwaarden om hygiënisch te kunnen werken. Indien de cliëntomgeving en/of het sanitair onvoldoende schoon of zichtbaar vies is:
- intramuraal: meld/rapporteer dit bij de organisatie;
- extramuraal: maak dit bespreekbaar met de zorgvrager. Wanneer dit geen effect heeft, volg de procedures zoals deze binnen de organisatie gelden.
Verpleegkundig materiaal
65. Reinig verpleegkundig materiaal:
- Vóór gebruik wanneer het zichtbaar vies is;
- Zo snel mogelijk na gebruik, in ieder geval voordat het weer wordt gebruikt bij een volgende cliënt.
66. Wanneer verpleegkundig materiaal verontreinigd is met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum) dien je na reinigen te desinfecteren.
Mobiele communicatieapparatuur en toegangsmiddelen zoals sleutels, druppels of pasjes
67. Reinig mobiele communicatieapparatuur en toegangsmiddelen aan het begin en aan het einde van de dienst en bij verontreiniging.
68. Gebruik mobiele communicatieapparatuur en toegangsmiddelen niet tijdens cliëntgebonden werkzaamheden. Indien dat niet mogelijk is:
- Gebruik de apparatuur niet met handschoenen aan;
- Pas handhygiëne toe conform de eerder beschreven handhygiëne momenten (aanbeveling 1);
- Reinig de apparatuur na gebruik.
69. Bij verontreiniging van toegangsmiddelen met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum) dien je na het reinigen te desinfecteren.
Procedure reiniging
70. Gebruik bij reiniging bij voorkeur een klam vochtige wegwerp microvezeldoek. Gebruik bij andere reinigingsmethoden altijd de op de verpakking aangegeven concentratie van een reinigingsmiddel.
Procedure reiniging & desinfectie
71. Bij verontreiniging met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum) dien je als volgt te handelen:
- Maak gebruik van wegwerphandschoenen (conform aanbevelingen 25 t/m 35);
- Neem indien nodig vocht op met behulp van een tissue;
- Reinig het materiaal grondig met een klam vochtige microvezeldoek;
- Het gereinigde materiaal drogen;
- Het gereinigde materiaal desinfecteren;
- Doe de handschoenen uit en pas handhygiëne toe.
72. Desinfecteer alleen met desinfectans conform het beleid van de organisatie. Let hierbij op de inwerktijd en het soort waartegen het middel werkzaam is.
Let op! – – Niet desinfecteren als reinigen voldoende is. Altijd eerst reinigen vóór desinfectie.
Uitgangsvraag 4: Welke interventies zijn effectief en worden aanbevolen voor het betrekken van cliënten en hun naasten bij infectiepreventie?
Betrek cliënten en de familie/verzorgers/bezoekers van cliënten bij infectiepreventie:
- Informeer cliënten en de familie/verzorgers/bezoekers van cliënten over het toepassen van juiste infectiepreventiemaatregelen en het belang daarvan. Doe dit bij voorkeur mondeling en gebruik ter aanvulling een informatiekaart of pictogrammen.
- Sluit in de communicatie aan bij het kennisniveau en de mogelijkheden van de cliënten en hun naasten, zodat de informatie voor iedere betrokkene duidelijk is.
- Nodig cliënten expliciet uit om verpleegkundigen en verzorgenden aan te spreken indien infectiepreventiemaatregelen onvoldoende worden uitgevoerd. Creëer een veilige omgeving voor de cliënt om dat mogelijk te maken.
- Geef als verpleegkundige of verzorgende het goede voorbeeld door de juiste infectiepreventiemaatregelen consequent toe te passen
Inleiding
Inleiding
Deze richtlijn bevat aanbevelingen voor verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten (hierna: verpleegkundigen en verzorgenden) om de signalering en preventie van zorginfecties te bevorderen. Een zorginfectie is een infectie die een patiënt, bewoner, of cliënt oploopt tijdens de aan hem verleende zorg ongeacht waar de zorg plaatsvindt (ziekenhuizen, intramurale ouderenzorg, GGZ- en gehandicaptenzorgen en de thuiszorg) . Deze richtlijn bestaat uit twee modules:
1. Signalering van (het risico op) zorginfecties
Deze module geeft aanbevelingen om cliënten met (het risico op) en zorginfectie op te sporen. Dit betreft een overzicht met risicofactoren van zorginfecties en een overzicht van algemene symptomen van zorginfecties.
2. Infectiepreventie
In deze module worden praktische handvatten aangereikt voor het toepassen van basis infectiepreventiemaatregelen. Daarnaast worden er aanbevelingen gedaan om cliënten en hun naasten te betrekken bij infectiepreventiemaatregelen.
Deze richtlijn geldt als basis. Andere (ziekte- cliëntgroep- of handeling specifieke) modules kunnen worden toegevoegd. Bij (het vermoeden van) een uitbraak van een infectieziekte, kunnen andere of aanvullende infectiepreventiemaatregelen gelden. Raadpleeg hiervoor de richtlijn voor de desbetreffende infectieziekte.
Aanleiding
Zorginfecties vormen een belangrijk probleem in de Nederlandse gezondheidszorg, met nadelige gevolgen voor de gezondheid van cliënten en kosten van zorg. De gemiddelde prevalentie van cliënten met een of meerdere zorginfectie(s) is 4,9% in ziekenhuizen en 2,5% in verpleeghuizen . Informatie over het aantal zorginfecties in de Nederlandse thuiszorgsetting ontbreekt. De meest voorkomende zorginfecties zijn postoperatieve wondinfecties, urineweginfecties, sepsis/bacteriëmie, huidinfecties en lage luchtweginfecties . Zorginfecties verhogen de ziektelast van cliënten en leiden tot extra behandelingen met bijvoorbeeld antibiotica, operatieve ingrepen, verlenging van opname of (her)opnamen.
Verpleegkundigen en verzorgenden hebben een belangrijke rol bij zorginfecties. Zij vormen tezamen de grootste beroepsgroep in de Nederlandse gezondheidszorg en hebben langdurig en intensief contact met cliënten. Verpleegkundigen en verzorgenden moeten (de risico’s op) zorginfecties kunnen signaleren en specifieke infectiepreventiemaatregelen toepassen.
In 2017 is een knelpuntenanalyse uitgevoerd met betrekking tot het handelen van verpleegkundigen en verzorgenden bij zorginfecties . Van de respondenten gaf 70% aan dat het signaleren van zorginfecties tot één van hun belangrijkste taken behoort, maar dat het hen ontbreekt aan methodieken om dit in het verpleegkundig proces op te nemen. Het toepassen van infectiepreventiemaatregelen was ook niet altijd even makkelijk. Een belangrijk knelpunt was dat verpleegkundigen en verzorgenden verdwaalden in het woud van infectiepreventie richtlijnen. De respondenten ervaarden het richtlijnenlandschap ten aanzien van infectiepreventie als versnipperd, onoverzichtelijk, niet praktisch, en niet meer up-to-date met de laatste wetenschappelijke inzichten. Ten tijde van de knelpuntenanalyse ontbraken voor de thuiszorg zelfs infectiepreventierichtlijnen. Daarnaast gaven de respondenten aan dat organisatorische randvoorwaarden zoals middelen en materialen en een helder infectiepreventiebeleid niet in elke zorgsetting een vanzelfsprekendheid was, het ontbrak soms aan kennis en vaardigheden en spraken verpleegkundigen en verzorgden elkaar niet makkelijk aan.
De knelpuntenanalyse resulteerde in een reeks aanbevelingen:
- Het ontwikkelen van een toegankelijke richtlijn met basis infectiepreventiemaatregelen en het signaleren van zorginfecties, toepasbaar binnen alle zorgcontexten;
- Een helder infectiepreventiebeleid vanuit de organisatie, inclusief het beschikbaar maken van voldoende middelen en materialen, en verzorgen van structurele scholing;
- Het aanwenden van leiderschap, zowel informeel (rolmodellen) als formeel/hiërarchisch (ondersteuning/monitoring);
- Infectiepreventie benoemen tot teamverantwoordelijkheid, waaronder normsetting en elkaar aanspreken;
- Het betrekken van patiënten/cliënten, onder andere via voorlichting en instructie.
Doel
De eerste module heeft als doel het verbeteren van de signalering van cliënten met (een verhoogd risico op) een zorginfectie. De tweede module heeft als doel de naleving te bevorderen van basis infectiepreventiemaatregelen en de cliënt en hun naasten hierbij te betrekken. Het uiteindelijke doel van deze richtlijn is het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor cliënten in verpleegkundige zorgsettings.
Doelgroep
De doelgroep van deze richtlijn bestaat uit verpleegkundigen en verzorgenden in alle zorgsettings (ziekenhuizen, intramurale ouderenzorg, GGZ- en gehandicaptenzorgen en de thuiszorg). De eerste module is behulpzaam bij het signaleren van cliënten met (een verhoogd risico op) een zorginfectie. De tweede module kan worden gebruikt voor het toepassen van de basis infectiepreventiemaatregelen tijdens het uitvoeren van de dagelijkse zorg. Daarnaast geeft deze module handvatten voor het betrekken van de cliënt en hun naasten bij infectiepreventie.
Doelpopulatie
Deze richtlijn is generiek van aard en breed toepasbaar bij alle cliënten die verpleegkundige zorg ontvangen in alle verpleegkundige zorgsettings (ziekenhuizen, intramurale ouderenzorg, GGZ- en gehandicaptenzorgen de thuissituatie). Specifieke aanbevelingen, zoals het toepassen van isolatiemaatregelen, setting- of ziekte specifieke aanbevelingen, aanbevelingen t.a.v. een specifieke cliëntengroep (bijvoorbeeld neonaten) of aanbevelingen die betrekking hebben op de uitvoering van een specifieke (invasieve) handeling (bijvoorbeeld verzorging van intraveneuze lijnen) maken geen deel uit van deze richtlijn.
Publicatiedatum en herziening
De publicatiedatum van deze richtlijn is 22-12-2021
Uiterlijk in 2026 bepaalt het bestuur van de V&VN of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn om een herzieningstraject te starten.
V&VN is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. Andere aan deze richtlijn deelnemende beroeps- en wetenschappelijk verenigingen of gebruikers delen deze verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen.
Plaats van richtlijn en andere infectiepreventie richtlijnen
Deze richtlijn is specifiek ontwikkeld voor verpleegkundigen en verzorgenden. Dit moet in samenhang worden gezien met multidisciplinaire richtlijnen, waaronder de richtlijnen van de WIP (Werkgroep Infectie Preventie) en de LCI (Landelijk Coördinatie Infectieziektebestrijding) en toekomstige richtlijnen van het nieuw opgerichte SRI (Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie).
Instrument voor opsporen verhoogd risico op zorginfecties
Uitgangsvraag
Welke methode of welk instrument is effectief en wordt aanbevolen om cliënten met een verhoogd risico op zorginfecties op te sporen?
Module 1: Signalering van (het risico op) zorginfecties.
Inleiding
Verpleegkundigen en verzorgenden moeten cliënten met een verhoogd risico op een zorginfectie kunnen identificeren. Een methode om cliënten met een verhoogd risico op een zorginfectie te identificeren, verhoogt de risicoperceptie van de zorgverleners en stimuleert de juiste toepassing van passende infectiepreventiemaatregelen.
Aanbevelingen
Er is in de literatuur geen generiek toepasbare methode of instrument gevonden om cliënten met een verhoogd risico op zorginfecties op te sporen. De werkgroep is van mening dat verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten alert dienen te zijn op onderstaande factoren om cliënten met een verhoogd risico op zorginfecties op te sporen.
Er zijn patiënt-, therapie- en omgeving gerelateerde risicofactoren voor de ontwikkeling van een zorginfectie, zoals:
- Prematuur geboren kinderen
- Pasgeborenen
- Leeftijd > 70 jaar
- Obesitas
- Diabetes
- Ondervoeding
- Acuut nierfalen
- Immuungecompromitteerde aandoening
- Shock
- (Brand)wonden
- Na een operatieve ingreep
- Kunstmatige beademing
- Bedlegerig
- Langdurig verblijf op de IC (>3 dagen)
- Langdurig antibioticagebruik
- Geneesmiddelen die het immuunsysteem beïnvloeden (steroïden, chemotherapie)
- Gebruik van invasieve medische hulpmiddelen:
-
- katheters die zijn ingebracht voor de drainage (bijv. urinekatheters)
- katheters voor intravasculaire toegang (bijv. perifere intraveneuze katheter, perifeer ingebrachte centrale veneuze katheter, centrale veneuze katheter)
- hulpmiddelen voor het voeden (bijv. enterale voedingssonde)
Onderbouwing
Het literatuuronderzoek heeft vier instrumenten opgeleverd die cliënten met een verhoogd risico op zorginfecties kunnen helpen opsporen (tabel 1) . Deze instrumenten bestaan uit meerdere risicofactoren die dienen te worden gescoord. De uitkomst van elk instrument geeft aan in welke mate de cliënten een risico loopt op het verkrijgen van een zorginfectie. Het instrument van de studie van Apostolopolou et al. (2010) kan worden toegepast voor alle zorginfecties . Dit instrument is getest bij hematologie-oncologie patiënten op de intensive care. De andere drie instrumenten zijn specifiek ontwikkeld voor het identificeren van patiënten met een verhoogd risico op Clostridium difficile .
De risico-inschattingsinstrumenten zijn voorgelegd aan de werkgroep. De verpleegkundigen en verzorgenden hebben aangegeven dat het instrument van de studie van Apostolopolou et al. (2010) en Chandra et al. (2012; 2014) niet in de praktijk bruikbaar zijn; laboratoriumwaarden zijn niet in alle zorgsettings te verkrijgen. De werkgroep heeft aangegeven voorkeur te hebben voor één algemeen instrument dat toepasbaar is voor alle zorginfecties. De overgebleven instrumenten beschreven in de studie van Marley et al. (2019) en van Van Werkhoven et al. (2015) zijn alleen toepasbaar voor het identificeren van patiënten met een verhoogd risico op Clostridium difficile.
Conclusie
Er is in de literatuur geen generiek toepasbare methode of instrument gevonden waarmee verpleegkundigen en verzorgenden cliënten met een verhoogd risico op een zorginfectie kunnen identificeren.
Tabel 1: karakteristieken van de risico-inschattingsinstrumenten

Overwegingen
Uit de overweging van de werkgroep blijkt dat geen van de instrumenten bruikbaar is om cliënten met een verhoogd risico op zorginfecties te identificeren. De werkgroep heeft er daarom voor gekozen om een overzicht met risicofactoren op te stellen. Een rapport van de WHO (World Health Organisation) en een richtlijn van de CDC (Centers for Disease Control and Prevention) zijn als basis gebruikt en door de werkgroep aangepast en aangevuld. De lijst is mogelijk niet volledig en kan worden aangevuld.
Instrumenten voor signalering van zorginfecties
Uitgangsvraag
Welke methode of welk instrument is effectief en wordt aanbevolen om signalen te herkennen die duiden op een zorginfectie?
Module 1: Signalering van (het risico op) zorginfecties.
Inleiding
Uit de eerder uitgevoerde knelpuntenanalyse bleek dat men het signaleren van zorginfecties tot één van de belangrijkste taken van de verpleegkundige/verzorgende rekent . Een methode om zorginfecties te signaleren, helpt verpleegkundigen en verzorgenden om deze specifieke taak in het verpleegkundig proces te integreren.
Aanbevelingen
Er is geen methode of instrument gevonden om signalen te herkennen die duiden op een zorginfectie. De werkgroep is van mening dat verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundig specialisten alert dienen te zijn op onderstaande symptomen die passen bij een zorginfectie. Bij deze symptomen is geen onderscheid gemaakt naar specifieke cliëntgroepen.
Algemene symptomen infectie (5 vitale parameters)
- Bewustzijn: Suf, verward, delirant
- Ademhaling: Snel (> 30 ademhalingen per minuut), kortademig, onregelmatige ademhaling, piepen, apneu
- Hartslag: Snel (> 100 slagen per minuut), traag (< 40 slagen per minuut)
- Bloeddruk: Systolische bloeddruk < 100 mmHg of > 160 mmHg
- Temperatuur: Koorts (> 37,5°C), koude rillingen, overmatig transpireren, hypothermie (< 36°C)
Specifieke symptomen infectie
- KNO-luchtwegen: Keelpijn, loopneus, hoest, kortademig, piepen, oorpijn, dik geel/groen sputum
- Maag-darm: Braken, diarree, flatulentie, misselijkheid, buikkrampen
- Urineweg: Incontinentie, veel meer en/of vaker plassen, kleine beetjes plassen, pijn bij het plassen, buikpijn, lendenpijn
- Huid en weke delen: Rode huid, warm, (toename van) pijn, zwelling, wijken van wondranden, openspringen van hechtingen, necrose, pusafvloed
- Sepsis: Algemene symptomen infectie zijn zeer uitgesproken aanwezig en cliënt verkeerd in zeer slechte toestand
Alarmtekenen
Indien er sprake is van onderstaande alarmtekenen, raadpleeg dan een arts of handel volgens protocol van de organisatie.
- Koorts (> 37,5°C)
- Koude rillingen
- Overmatig transpireren
- Gedaald bewustzijn
- Huidverkleuring
- Verminderde urineproductie
- Pijn
- Gestoorde vitale parameters: bewustzijn, ademhaling, hartslag, bloeddruk, temperatuur
Let op!
- Een infectie kan zich ook uiten zonder koorts.
- Sommige aandoeningen (bijv. granulocytopenie) en het gebruik van medicatie (bijv. antibiotica en paracetamol) kunnen de signalen van een infectie onderdrukken.
Onderbouwing
Er zijn geen studies gevonden binnen de ons gehanteerde inclusiecriteria die een methode of instrument hebben onderzocht om signalen te herkennen die duiden op een zorginfectie.
Overwegingen
We hebben in de wetenschappelijke literatuur geen bruikbare methode of bruikbaar instrument gevonden waarmee verpleegkundigen en verzorgenden signalen kunnen herkennen die duiden op een zorginfectie. De werkgroep heeft er daarom voor gekozen om een overzicht met signalen die duiden op een zorginfectie op te stellen. Een overzicht uit het draaiboek infectiebeleid in de Vlaamse woonzorgcentra is hierbij als basis gebruik en aangepast en aangevuld door de werkgroep . Dit is een overzicht met signalen die passen bij een infectie, dit kunnen ook zorginfecties zijn.
Basis infectiepreventiemaatregelen
Uitgangsvraag
Welke maatregelen zijn effectief en worden aanbevolen als basis infectiepreventiemaatregelen bij alle cliënten in alle verpleegkundige zorgsettings?
Module 2: Infectiepreventie
Inleiding
Verpleegkundigen en verzorgenden hebben een belangrijke rol bij infectiepreventie. Het toepassen van de infectiepreventiemaatregelen is echter niet altijd even makkelijk. Een belangrijk knelpunt is dat verpleegkundigen en verzorgenden verdwalen in het woud van de infectiepreventie richtlijnen . Het richtlijnenlandschap ten aanzien van infectiepreventie is versnipperd, onoverzichtelijk, niet praktisch, en niet meer up-to-date met de laatste wetenschappelijke inzichten. Als gevolg hiervan passen verpleegkundigen en verzorgenden de vereiste infectiepreventiemaatregelen naar eigen inzicht toe en is de naleving van de maatregelen suboptimaal. Cliënten ervaren dat niet alle zorgverleners een uniforme werkwijze hanteren. Verpleegkundigen en verzorgenden hebben behoefte aan een simpele standaard met basis infectiepreventiemaatregelen, voor alle verpleegkundige zorgsettings en toepasbaar bij alle cliënten die verpleegkundige zorg ontvangen.
Met basis infectiepreventiemaatregelen wordt bedoeld: maatregelen die ten minste toegepast dienen te worden bij alle cliënten in alle zorgsettings, ongeacht de vermoedelijke of bevestigde aanwezigheid van een overdraagbare infectie. Deze maatregelen zijn bedoeld om zorginfecties en de verspreiding van micro organismen te voorkomen.
De basis infectiepreventiemaatregelen zijn verdeeld over 5 categorieën:
- Handhygiëne
- Persoonlijke hygiëne
- Persoonlijke beschermingsmiddelen
- Veilig gebruik van naalden en scherpe voorwerpen
- Reiniging en desinfectie van cliëntomgeving en materialen
Aanbevelingen
Handhygiëne
1. Pas handhygiëne toe bij de volgende vijf momenten van cliëntgebonden werkzaamheden:
- voorafgaand aan lichamelijk contact met de cliënt;
- voorafgaand aan een schone of aseptische handeling;
- na (mogelijk) contact met lichaamsmaterialen en lichaamsvloeistoffen;
- na lichamelijk contact met de cliënt;
- na contact met de cliëntgebonden omgeving.
Overige, niet-cliëntgebonden, momenten voor het toepassen van handhygiëne staan beschreven in de bijlagen.
2. Maak bij niet-zichtbaar verontreinigde handen gebruik van handdesinfectans.
Techniek voor handdesinfectie
Zorg dat je handen droog zijn. Vocht maakt het desinfecterende middel dunner. Daardoor werkt het veel minder. Neem zo veel handalcohol dat het kuiltje van je hand vol is. Wrijf gedurende 30 seconden de handen tegen elkaar tot de handen droog zijn, volgens de drie volgende stappen:
- Wrijf handpalmen over elkaar en wrijf met de handpalmen over de bovenzijde van de handen;
- Wrijf de vingertoppen in de palm van de andere hand;
- Wrijf beide duimen met de vingers van de andere hand.
Als alternatief kunnen de volgende zes stappen worden gevolgd:
- Wrijf de handen over elkaar
- Wrijf tussen de vingers
- Wrijf aan de bovenzijde van de hand tussen de vingers
- Wrijf je twee vuisten in elkaar
- Wrijf elke vinger en de duimen apart met je gehele hand in
- Wrijf met je nagels in de handpalm
3. Was de handen met water en zeep bij zichtbaar vuil, bij plakkerig aanvoelen, na bezoek van het toilet en na het snuiten van je neus en hoesten.
Techniek voor handen wassen
Maak je handen nat en breng voldoende vloeibare zeep aan om de handen mee te bedekken. Wrijf gedurende 30 seconden de handen tegen elkaar, volgens de volgende stappen:
- Bedek alle oppervlakken van je handen;
- Wrijf de vingertoppen in de palm van je andere hand;
- Wrijf beide duimen met de vingers van je andere hand;
- Spoel de handen af met water en droog grondig met een wegwerp handdoek;
- Doe de kraan dicht zonder met de handen de kraan aan te raken, gebruik bijvoorbeeld een wegwerp handdoek.
Let op!
- Gebruik geen heet water, handen wassen met heet water vergroot de kans op irritatie van de huid.
- Desinfecteer de handen niet na het wassen. Doordat de handen nog vochtig kunnen zijn, vermindert de werking van de product. Tevens belast het de handen onnodig.
- Uitdroging of irritatie van de handen kan worden tegengegaan door handcrème. Gebruik handcrème uit een dispenser of een tube, niet uit een pot.
Persoonlijke hygiëne
Persoonlijke hygiëne
Nagels
4. houd je vingernagels kort en schoon.
5. Draag geen nagellak of kunstnagels (van bijvoorbeeld gel of acryl) op je vingernagels.
Sieraden
6. Draag tijdens de werkzaamheden geen sieraden/accessoires aan handen en polsen zoals ringen, armbanden, piercings, horloges en braces. Vermijd lange oorbellen of kettingen die contact kunnen maken met het werkveld of de cliënt.
Haar en gezicht
7. Draag lang haar bijeengebonden of opgestoken.
8. Zorg voor een kortgeknipte baard/snor die niet in contact kan komen met (de omgeving van) de cliënt of de voorkant van de werkkleding. Draag indien nodig een baardmasker.
9. Raak met je handen zo min mogelijk je eigen gezicht (vooral rond mond, ogen, neus) of haar aan.
Schoeisel
10. Draag dicht schoeisel dat schoon en goed te reinigen is.
11. Reinig schoeisel met zichtbare verontreinigingen direct. Reinig en desinfecteer schoeisel wanneer er lichaamsmateriaal op is gekomen. Zie voor de procedure van reiniging en desinfectie aanbeveling 70 t/m 72.
Mobiele communicatieapparatuur
12. Gebruik mobiele communicatieapparatuur niet tijdens cliëntgebonden werkzaamheden. Indien het noodzakelijk is om mobiele communicatieapparatuur te gebruiken tijdens cliëntgebonden werkzaamheden: zie aanbeveling 67 t/m 72.
Werk- en dienstkleding
13. Draag gedurende elke dienst schone werk- of dienstkleding:
- bij voorkeur dienstkleding die door een professionele wasserij gereinigd wordt;
- of eigen werkkleding die gewassen kan worden op een temperatuur van 60°C óf op een temperatuur van 40°C en worden gedroogd in de wasdroger (kastdroog) en/of worden gestreken (minimaal 150°C).
14. Draag werk- of dienstkleding:
- die je lichaam minimaal van schouder tot kniehoogte in zijn geheel bedekt;
- die gesloten is (dus geen openhangende kleding);
- die je onderarmen onbedekt laat;
- die bij voorkeur licht van kleur is.
15. Trek werk- of dienstkleding zo kort mogelijk voor aanvang van de dienst aan en direct na afloop van de dienst uit
16. Draag op of over werk- of dienstkleding geen sieraden of andere accessoires.
17. Verschoon werk- of dienstkleding direct bij zichtbare verontreiniging.
Hoest-, snuit- en toilet hygiëne
18. Hoest/nies met een afgewend gezicht met een papieren zakdoek/tissue voor je mond of hoest/nies in de elleboog.
19. Gebruik een papieren zakdoek/tissue bij het snuiten van je neus.
20. Gebruik een papieren zakdoek/tissue eenmalig en gooi deze na gebruik direct weg.
21. Was je handen na gebruik van een zakdoek en na toiletbezoek
Eten en drinken
22. Eet of drink nooit tijdens zorghandelingen en in ruimten waarin cliëntgebonden werkzaamheden plaatsvinden of waar wordt gewerkt met cliëntmateriaal.
23. Pas handhygiëne toe voor het klaarmaken van eten en medicijnen voor de cliënt en voor hulp bij de maaltijd.
24. Pas handhygiëne toe voor- en nadat je zelf gaat het eten.
25. Blaas niet in het eten van cliënten om het te laten afkoelen
Persoonlijke beschermingsmiddelen
Handschoenen (niet-steriel)
26. Draag handschoenen:
- als er kans is dat je handen in contact komen met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, sputum), slijmvliezen en/of niet-intacte huid;
- bij het hanteren van gebruikt, niet-gedesinfecteerd instrumentarium;
27. Gebruik handschoenen altijd maar één keer.
28. Gebruik handschoenen alleen voor de handeling waarvoor je ze aandoet, doe ze daarna weer uit.
Voor gebruik van handschoenen
29. Pas vóór gebruik van handschoenen handhygiëne toe in overeenstemming met de geformuleerde handhygiëne momenten. Zorg ervoor dat je handen goed droog zijn. Gebruik handschoenen dus niet in plaats van handhygiëne.
30. Gebruik handschoenen bij voorkeur direct uit de doos. Als dit niet kan, bewaar ze dan in bijvoorbeeld een afsluitbaar zakje (ziplock), niet in je (broek)zak of los in de tas.
Tijdens gebruik van handschoenen
31. Zorg dat de handschoenen tijdens het gebruik niet in contact komen met:
- je gezicht;
- een chirurgisch mondneusmasker of een ademhalingsbeschermingsmasker;
- omgevingsmaterialen zoals deurknoppen, bedgordijnen, apparatuur, toetsenborden, cliëntdossiers, schrijfgerei, (mobiele) telefoons en tablets.
Verwisselen van handschoenen
32. Verwissel de handschoenen:
- tussen twee handelingen, als de volgende handeling ‘schoner’ is dan de voorgaande handeling;
- na elk cliëntgebonden contact;
- direct als deze zichtbaar verontreinigd, kapot of nat zijn of als (het vermoeden bestaat dat) de handschoenen tussentijds gecontamineerd zijn.
33. Was of desinfecteer de handen tussen het verwisselen van de handschoenen.
Na gebruik van handschoenen
34. Trek na gebruik de handschoenen uit door deze bij de opening voorzichtig beet te pakken en de binnenkant naar buiten te trekken. Zorg dat de gehandschoende hand daarbij je huid niet aanraakt en je niet- gehandschoende hand de vieze kant van de handschoen niet aanraakt.
35. Voer de handschoenen na gebruik af als gewoon afval conform het afvalstoffenbeleid van de instelling, tenzij anders wordt voorgeschreven.
36. Pas direct na het afvoeren van de handschoenen handhygiëne toe.
Let op!
Pas nooit handhygiëne toe op gehandschoende handen, ook niet als alternatief voor het verwisselen van handschoenen.
Beschermende kleding (schort)
37. Draag beschermende kleding als er kans is dat je werkkleding of eigen kleding in contact komt met slijmvliezen, niet-intacte huid en/of kleine hoeveelheden lichaamsvocht (verontreiniging) of nat wordt tijdens hulp bij het douchen of baden van een patiënt.
- Kies voor een halterschort als je verwacht dat alleen de voorkant van de kleding besmet kan raken;
- Kies voor een schort met lange mouwen als je verwacht dat ook je armen en/of schouders besmet kunnen raken bij de handelingen.
38. Gebruik beschermende kleding eenmalig.
Verwisselen van beschermende kleding
39. Verwissel beschermende kleding na elk cliëntgebonden contact en eerder bij zichtbare verontreiniging.
Na gebruik van beschermende kleding
40. Trek de beschermende kleding uit, waarbij je de binnenkant naar buiten klapt en oprolt. Zorg daarbij dat de vieze kant niet in contact komt met je huid of de omgeving.
41. Voer beschermende kleding na gebruik af als gewoon afval conform het afvalstoffenbeleid van de instelling, tenzij anders wordt voorgeschreven.
42. Pas direct na het afvoeren van de beschermende kleding handhygiëne toe.
Chirurgisch mondneusmasker type IIR
43. Draag een chirurgisch mondneusmasker wanneer er kans is dat je mond en/of neus in contact komen met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum).
44. Gebruik een chirurgisch mondneusmasker eenmalig.
Verwisselen van het chirurgisch mondneusmasker
45. Verwissel het chirurgisch mondneusmasker conform de bijsluiter van de fabrikant, en in elk geval na elk cliëntgebonden contact en eerder als deze verontreinigd en/of nat is.
Na gebruik van het chirurgisch mondneusmasker
46. Raak bij het verwijderen de voorkant van het masker niet aan.
47. Voer het chirurgisch mondneusmasker na gebruik af als gewoon afval conform het afvalstoffenbeleid van de instelling, tenzij anders wordt voorgeschreven.
48. Pas direct na het afvoeren van het chirurgisch mondneusmasker handhygiëne toe.
Oogbescherming
49. Draag een oogbeschermingsmiddel wanneer er kans is dat je ogen in contact komen met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum). Zorg dat de oogbescherming je ogen en de zijkant van je ogen bedekt en goed aansluit op je gezicht.
50. Gebruik oogbescherming altijd in combinatie met een chirurgisch mondneusmasker.
Verwisselen van oogbescherming
51. Verwissel de oogbescherming na elk cliëntgebonden contact en als deze verontreinigd/nat is.
Na gebruik van oogbescherming
52. Verwijder na gebruik het oogbeschermingsmiddel door de bandjes of de pootjes beet te pakken en raak daarbij de voorkant van het oogbeschermingsmiddel niet aan met je handen.
53. Reinig en desinfecteer een oogbeschermingsmiddel voor hergebruik volgens voorschrift van de fabrikant met een desinfectans dat hiervoor is toegelaten.
54. Voer het wegwerp oogbeschermingsmiddel na gebruik af als gewoon afval conform het afvalstoffenbeleid van de instelling, tenzij anders is voorgeschreven.
55. Pas direct na het verwijderen of afvoeren van het oogbeschermingsmiddel handhygiëne toe.
Aan- en uittrek volgorde van meerdere persoonlijke beschermingsmiddelen
56. Aantrekvolgorde als meerdere persoonlijke beschermingsmiddelen worden gecombineerd:
- beschermende kleding (schort);
- chirurgisch mondneusmasker;
- beschermende bril;
- handschoenen.
57. Uittrekvolgorde als meerdere persoonlijke beschermingsmiddelen worden gecombineerd:
- handschoenen, pas hierna handhygiëne toe;
- beschermende bril;
- chirurgisch mondneusmasker;
- beschermende kleding (schort), pas hierna handhygiëne toe.
Veilig gebruik van naalden en scherpe voorwerpen
58. Maak gebruik van een veilig naaldsysteem (volgens Arbowet artikel 4.97).
59. Gebruik naalden eenmalig.
60. Zet hoesjes nooit terug over de naald, gooi de naald direct na gebruik in een naaldcontainer met het UN-keurmerk.
61. Zorg dat de naaldcontainer tijdens de handeling binnen handbereik staat.
62. Doe naalden en andere scherpe wegwerpinstrumenten die huid of slijmvlies doorboren, direct na gebruik in een naaldcontainer met het UN-keurmerk. Doe het scherpe afval nooit in een gewone afvalemmer.
63. Vul een naaldcontainer niet voorbij de vullijn; druk de inhoud niet aan. Sluit het deksel, bewaar de containers altijd in een gesloten ruimte en in de thuiszorg buiten bereik van kinderen. Lever de volle naaldcontainer in volgens het protocol van de instelling. Zet direct een nieuwe naaldcontainer neer.
Reiniging en desinfectie van cliëntomgeving en materialen
Cliëntomgeving
64. Een schone cliëntomgeving en schoon sanitair zijn voorwaarden om hygiënisch te kunnen werken. Indien de cliëntomgeving en/of het sanitair onvoldoende schoon of zichtbaar vies is:
- intramuraal: meld/rapporteer dit bij de organisatie;
- extramuraal: maak dit bespreekbaar met de zorgvrager. Wanneer dit geen effect heeft, volg de procedures zoals deze binnen de organisatie gelden.
Verpleegkundig materiaal
65. Reinig verpleegkundig materiaal:
- Vóór gebruik wanneer het zichtbaar vies is;
- Zo snel mogelijk na gebruik, in ieder geval voordat het weer wordt gebruikt bij een volgende cliënt.
66. Wanneer verpleegkundig materiaal verontreinigd is met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum) dien je na reinigen te desinfecteren.
Mobiele communicatieapparatuur en toegangsmiddelen zoals sleutels, druppels of pasjes
67. Reinig mobiele communicatieapparatuur en toegangsmiddelen aan het begin en aan het einde van de dienst en bij verontreiniging.
68. Gebruik mobiele communicatieapparatuur en toegangsmiddelen niet tijdens cliëntgebonden werkzaamheden. Indien dat niet mogelijk is:
- Gebruik de apparatuur niet met handschoenen aan;
- Pas handhygiëne toe conform de eerder beschreven handhygiëne momenten (aanbeveling 1);
- Reinig de apparatuur na gebruik.
69. Bij verontreiniging van toegangsmiddelen met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum) dien je na het reinigen te desinfecteren.
Procedure reiniging
70. Gebruik bij reiniging bij voorkeur een klam vochtige wegwerp microvezeldoek. Gebruik bij andere reinigingsmethoden altijd de op de verpakking aangegeven concentratie van een reinigingsmiddel.
Procedure reiniging & desinfectie
71. Bij verontreiniging met lichaamsvocht (zoals bloed, urine, ontlasting, braaksel, sputum) dien je als volgt te handelen:
- Maak gebruik van wegwerphandschoenen (conform aanbevelingen 25 t/m 35);
- Neem indien nodig vocht op met behulp van een tissue;
- Reinig het materiaal grondig met een klam vochtige microvezeldoek;
- Het gereinigde materiaal drogen;
- Het gereinigde materiaal desinfecteren;
- Doe de handschoenen uit en pas handhygiëne toe.
72. Desinfecteer alleen met desinfectans conform het beleid van de organisatie. Let hierbij op de inwerktijd en het soort waartegen het middel werkzaam is.
Let op!
- Niet desinfecteren als reinigen voldoende is.
- Altijd eerst reinigen vóór desinfectie.
Onderbouwing
Handhygiëne
Moment van toepassen van handhygiëne
Er zijn geen studies gevonden binnen de ons gehanteerde inclusiecriteria naar het moment waarop handhygiëne toegepast dient te worden.
Keuze van handhygiëneproducten
In de richtlijn van NICE (National Institute for Health and Clinical Excellence) is literatuuronderzoek gedaan naar de keuze van handhygiëneproducten . In de literatuurstudie bij dit onderdeel zijn drie studies geïncludeerd waarbij het gebruik van handdesinfectans werd vergeleken met handen wassen met water en zeep. De uitkomstmaat van deze studies was kolonievormende eenheden (KVE). De conclusie was als volgt: Er is een statistisch significante, met onzekere klinische relevantie, vermindering in de gemiddelde logverandering van KVE na gebruik van handdesinfectans in vergelijking met handen wassen met water en zeep. De kwaliteit van het bewijs was echter laag tot zeer laag.
Daarnaast heeft ons literatuuronderzoek drie studies opgeleverd waarbij het gebruik van handdesinfectans werd vergeleken met handen wassen met water en zeep . De karakteristieken van de geïncludeerde studies staan beschreven in de verantwoording van uitgangsvraag 3 in tabel 9. Alle drie de studies waren controlled clinical trials. De uitkomstmaat in de studie van Herruzo-Cabrera (2001) was het percentage KVE op de handen , in de studie van Mody (2003) het percentage kolonisatie op de handen en percentage zorginfecties en in de studie van Yildrim (2014) de besmetting van de handen met Candida . Alle drie de studies vonden dat het gebruik van handdesinfectans significant effectiever was dan handen wassen met water en zeep met betrekking tot de reductie van bacteriën op de handen . Er werd geen verschil gevonden met betrekking tot het percentage zorginfecties .
Conclusie
Het is aannemelijk dat het gebruik van handdesinfectans effectiever is dan het wassen van de handen met water en zeep met betrekking tot de reductie van bacteriën op de handen van zorgverleners . (NICE, 2012)
(Kwaliteit: Lage tot zeer lage kwaliteit van bewijs)
Techniek voor handdesinfectie
Het literatuuronderzoek heeft drie studies (één RCT en twee randomized cross-over trials) opgeleverd naar de techniek van het toepassen van handdesinfectiemiddelen . In deze studies is gekeken naar de WHO 6-stappen handhygiëne techniek. De techniek bestaat uit de volgende stappen:
- Wrijf de handen over elkaar
- Wrijf tussen de vinger
- Wrijf aan de bovenzijde van de hand tussen de vingers
- Wrijf je twee vuisten in elkaar
- Wrijf elke vinger apart met je gehele hand in
- Wrijf met je nagels in de handpalm
De studie van Pires (2017) evalueerde of het wijzigen van de volgorde van de WHO techniek door eerst stap 6 uit te voeren resulteert in een grotere bacteriële reductie op de handen van zorgverleners . Met deze wijziging was de gemiddelde reductie van de bacterieconcentratie significant groter dan de standaard techniek. In de studie van Reilly (2016) is de effectiviteit van de WHO techniek vergeleken met een andere techniek (CDC 3-stappen handhygiëne techniek) . De CDC techniek bestaat uit de volgende stappen:
- Bedek de palm van één hand met handalcohol en wrijf de handen tegen elkaar
- Bedek alle oppervlakken van de handen
- Ga door met wrijven tot de handen droog zijn
Uit deze studie bleek de WHO techniek effectiever te zijn in het verminderen van het aantal bacteriën op de handen. In de studie van Tschudin-Sutter (2017) is de WHO techniek vergeleken met een vereenvoudigde 3-stappen techniek in termen van vermindering van het aantal bacteriën op de handen van zorgverleners . De vereenvoudigde techniek bestaat uit de volgende stappen:
- Bedek alle oppervlakken van de handen
- Wrijf de vingertoppen in de palm van de andere hand
- Wrijf beide duimen met de vingers van de andere hand
De vereenvoudigde 3-stappen techniek bleek effectiever te zijn in het verwijderen van het aantal bacteriën.
Er is geen eenduidig bewijs gevonden voor welke handhygiënetechniek superieur is met betrekking tot het verwijderen van bacteriën .
(Kwaliteit: Lage kwaliteit van bewijs)
Techniek voor handen wassen
Binnen de door ons gehanteerde zoekstrategie en inclusiecriteria zijn geen studies gevonden naar het toepassen van handhygiëne door middel van handen wassen met water en zeep.
Persoonlijke hygiëne
Binnen de door ons gehanteerde zoekstrategie en inclusiecriteria zijn geen studies gevonden over persoonlijke hygiëne.
Persoonlijke beschermingsmiddelen
In de richtlijn van NICE is literatuuronderzoek gedaan om te bepalen wanneer een wegwerpschort of een vloeistofafstotende jas geschikter was . Zij beoordeelden wetenschappelijke literatuur waarbij de mate van besmetting met bloed, lichaamsvloeistoffen en pathogene micro-organismen op de kleding van zorgverleners werd gemeten. De volgende groepen zijn met elkaar vergeleken: 1) zorgverleners die een wegwerpschort of een vloeistofafstotende jas droegen, 2) zorgverleners die géén wegwerpschort of een vloeistofafstotende jas droegen, 3) zorgverleners die alleen handschoenen droegen, en 4) zorgverleners die alleen een uniform droegen. Er werden twee observationele studies geïncludeerd die onderzochten in welke mate uniformen vervuild waren na het dragen van wegwerpschorten.
Het literatuuronderzoek leverde 1 RCT op dat voldeed aan onze inclusiecriteria . In de studie van Harris (2013) is onderzocht of het dragen van handschoenen en jassen bij elk patiëntcontact op de Intensive Care de besmetting van MRSA of VRE vermindert. De controlegroep ontving de gebruikelijke zorg: alleen contactvoorzorgsmaatregelen bij patiënten waarvan bekend is dat ze een infectie hebben of gekoloniseerd zijn met antibioticaresistente bacteriën, zoals MRSA of VRE.
Conclusie
Het is onzeker of er een verschil is in het gemiddelde aantal bacteriekolonies op uniformen bij het dragen van een schort in vergelijking met het niet dragen van een schort. (NICE, 2012)
(Kwaliteit: zeer lage kwaliteit van bewijs)
Er is een statistisch significante en klinisch relevante vermindering van MRSA besmetting van de uniformen van zorgassistenten in een langdurige zorginstelling wanneer schorten werden gebruikt voor het wassen van cliënten en bij hulp bij de maaltijd in vergelijking met de MRSA- besmetting van de uniformen wanneer er geen schorten over de uniformen werden gedragen. (NICE, 2012)
(Kwaliteit: zeer lage kwaliteit van bewijs)
Er is een statistisch significante vermindering bij MRSA-besmetting van uniformen wanneer schorten werden gebruikt voor verbandwisselingen en monsterneming in vergelijking met wanneer geen schorten werden gebruikt. (NICE, 2012)
(Kwaliteit: zeer lage kwaliteit van bewijs)
Het dragen van handschoenen en jassen bij elk patiëntcontact resulteert niet in een vermindering van MRSA of VRE in vergelijking met de gebruikelijke zorg . (Harris, 2013)
(Kwaliteit: redelijk kwaliteit van bewijs)
Veilig gebruik van naalden en scherpe voorwerpen
Binnen de door ons gehanteerde zoekstrategie en inclusiecriteria zijn er geen studies gevonden over veilig gebruik van naalden en scherpe voorwerpen.
Reiniging en desinfectie van cliëntomgeving en materialen
Het literatuuronderzoek heeft twee studies opgeleverd. Eén controlled before-after study waarbij verschillende reinigingstechnieken zijn onderzocht voor het verminderen van bacteriële kolonisatie op stethoscopen . Het reinigen van de stethoscopen resulteerde in een directe vermindering van het aantal bacteriën. De andere studie, een RCT, heeft het effect van een reinigingsprotocol op de bacteriële kolonisatie van elektrocardiografische telemetrie systemen onderzocht . De interventie was effectief in het verminderen van bacteriën.
Conclusie
Het is aannemelijk dat het reinigen van zorg gerelateerde apparatuur de bacteriële kolonisatie verminderd .
(Kwaliteit: zeer lage kwaliteit van bewijs)
Overwegingen
Handhygiëne
Moment van toepassen van handhygiëne
Op basis van bewijs over het verspreiden van infecties heeft de WHO vijf momenten van handhygiëne bij patiëntgebonden handelingen beschreven . Deze momenten zijn ook opgenomen in bestaande nationale en internationale richtlijnen en wereldwijd geïmplementeerd . De werkgroep pleit ervoor deze momenten voor het toepassen van handhygiëne aan te bevelen.
In sommige gevallen kunnen twee momenten voor handhygiëne samenvallen. Dit gebeurt meestal wanneer je na het afronden van een zorghandeling bij een cliënt, direct naar een andere cliënt gaat (zonder dat je tussentijds andere oppervlaktes aanraakt). In deze situatie vallen moment 4 ‘na lichamelijk contact met de cliënt’ en moment 1 ‘voorafgaand aan lichamelijk contact met de cliënt’ samen. In dit geval is 1 handhygiëne actie voldoende.
In een aantal richtlijnen wordt aanbevolen om de handen te reinigen na andere handelingen, zoals het snuiten van de neus en na toiletgang . De werkgroep vindt dat de vijf momenten van handhygiëne bij patiëntgebonden handelingen het meest van belang zijn; de overige momenten zijn daarom in de bijlage van deze richtlijn toegevoegd.
In twee richtlijnen staat dat het niet nodig is om de handen te reinigen voor of na vluchtig contact (zoals een hand geven, het recht leggen van kussen of deken), voor lichamelijk onderzoek en voor het wassen van de cliënt . Volgens de werkgroep is dit tegenstrijdig met wat in andere richtlijnen wordt aanbevolen en met hoe het in de praktijk wordt aangeleerd. Deze aanbeveling is niet opgenomen in deze richtlijn.
Keuze van handhygiëneproducten
Bestaande richtlijnen over handhygiëne bevestigen het wetenschappelijk bewijs over de voorkeur voor handdesinfectie in vergelijking tot het wassen van de handen met water en zeep . Ook de werkgroep geeft de voorkeur aan handdesinfectie. Het is van belang dat het gekozen product is toegestaan door het CTGB en voldoet aan de NEN norm.
Het wassen van de handen brengt enkele nadelen met zich mee ten opzichte van handdesinfectie: handen wassen levert sneller huidirritatie op; en de handen moeten na het wassen goed worden gedroogd, er moeten dus wegwerp of eenmalig te gebruiken handdoekjes aanwezig zijn. Daarnaast blijkt in de praktijk dat er niet altijd voldoende tijd wordt genomen om de handen te drogen, terwijl het drogen van de handen een belangrijke stap is bij het wassen van de handen.
In de bestaande richtlijnen wordt verder aanbevolen om de handen met water en zeep te wassen bij zichtbaar vuil, bij plakkerig aanvoelen, na bezoek van het toilet en na het snuiten van de neus en hoesten. Het wordt afgeraden om na het wassen van de handen, de handen te desinfecteren. Doordat de handen na het wassen vaak nog vochtig zijn, kan het handhygiëneproduct op basis van alcohol minder werkzaam worden. Daarnaast is het belastend voor de huid om beide vormen van handhygiëne toe te passen, wat het risico op dermatitis verhoogd.
Voor de implementatie is het belangrijk dat er voldoende dispensers/pompjes/flesjes handalcohol aanwezig zijn. Mogelijk kost het meer tijd en zal een stijging ontstaan in het gebruik van deze middelen en kunnen de kosten toenemen wanneer de aanbevelingen voor handhygiëne zorgvuldig worden nageleefd. Echter, wanneer deze aanbevelingen zorgvuldig worden nageleefd, is de kans op een zorginfectie en daarmee de kosten voor de behandeling van zorginfecties kleiner . Naar verwachting is het naleven van deze aanbevelingen dus kosteneffectief. Daarnaast heeft de werkgroep opgemerkt dat er een kennisachterstand is. In veel zorgsettings worden de handen bijna altijd gewassen met water en zeep, omdat men denkt dat dit beter is dan handdesinfectie.
Techniek voor handdesinfectie
Uit het wetenschappelijk bewijs wordt niet duidelijk wat de beste techniek is om de handen te desinfecteren. Ook de bestaande richtlijnen verschillen in de beschrijving van de techniek bij zowel handdesinfectie als het wassen van de handen . De inhoudelijke experts in de projectgroep geven aan dat bij handdesinfectie niet zozeer de handelingen van belang zijn, maar de inwerktijd van het product. De inwerktijd van de handalcohol die voor de handdesinfectie gebruikt dient te worden is 30 seconden. De werkgroep heeft de voorkeur om de procedure zo kort mogelijk te beschrijven. Uit de praktijk blijkt dat de zes stappen techniek niet altijd goed worden nageleefd en/of onthouden. Volgens de experts is het desinfecteren van de vingertoppen het belangrijkst. De werkgroep beveelt daarom aan om drie stappen uit te voeren, waarbij in ieder geval het desinfecteren van de vingertoppen wordt beschreven. Hierbij is voor de vereenvoudigde 3 stappen gekozen uit de studie van Tschudin-Sutter (2017) . De zes stappen techniek wordt als alternatief aanbevolen.
Techniek voor handen wassen
Ook voor het handen wassen heeft de werkgroep voorgesteld om de procedure zo kort en bondig mogelijk te beschrijven. In de aanbeveling is de beschrijving van de CDC richtlijn opgenomen . Hier is een vijfde stap aan toegevoegd: ‘Doe de kraan dicht zonder met de handen de kraan aan te raken, gebruik bijvoorbeeld een wegwerp handdoek’.
Persoonlijke hygiëne
Er is geen wetenschappelijk bewijs gevonden over persoonlijke hygiëne, daarom heeft de werkgroep gekeken naar relevante aanbevelingen uit de bestaande richtlijnen . De werkgroep heeft besloten om de aanbevelingen uit deze richtlijnen over te nemen, met enkele aanpassingen:
- Bij nagels is toegevoegd: draag geen nagellak op de vingernagels. Bij het dragen van nagellak kan je namelijk minder goed de verontreiniging onder de nagels zien. Daarnaast ontstaat een verzameling van micro-organismen sneller door nagellak.
- Aan “Zorg voor een kortgeknipte baard/snor die niet in contact kan komen met (de omgeving van) de cliënt of de voorkant van de werkkleding” is toegevoegd: draag indien nodig een baardmasker.
- Het komt regelmatig voor dat zorgverleners buiten werktijd/werkzaamheden werkkleding aanhebben. Daarom zijn bij kleding de aanbevelingen toegevoegd.
Verder heeft de werkgroep geconstateerd dat niet in elke zorgsetting dienstkleding wordt gedragen, waaronder de verstandelijk gehandicaptenzorg, GGZ-instellingen, langdurige zorg, en in de thuiszorg. Instellingen hebben zelf reglementen voor het dragen van dienst- of werkkleding opgesteld, dus de regels gelden zoals die bij de instelling zijn. Dienstkleding die door een professionele wasserij wordt gewassen verdient echter wel de voorkeur. Door eigen kleding te dragen is er een risico op contaminatie voorafgaand aan de dienst. Daarnaast is met het wassen van kleding thuis het risico groter dat micro-organismen achterlijven op de kleding .
Persoonlijke beschermingsmiddelen
Vanwege beperkt wetenschappelijk bewijs, hebben we gekeken naar de bestaande richtlijnen over het toepassen van persoonlijke beschermingsmiddelen . De werkgroep is van mening dat de aanbevelingen uit deze richtlijnen die van toepassing zijn voor verpleegkundigen en verzorgenden kunnen worden overgenomen.
Voor de implementatie is het belangrijk dat er voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn. Net als bij de aanbevelingen voor handhygiëne, is het naleven van de aanbevelingen voor persoonlijke beschermingsmiddelen naar verwachting kosteneffectief.
Veilig gebruik van naalden en scherpe voorwerpen
We hebben geen wetenschappelijk bewijs gevonden voor het veilig gebruik van naalden en scherpe voorwerpen, daarom hebben we gekeken naar bestaande richtlijnen . De werkgroep is van mening dat de aanbevelingen uit de richtlijnen die van toepassing zijn voor verpleegkundigen en verzorgenden kunnen worden overgenomen.
Het handelen bij snij- en prikaccidenten valt buiten de scope van deze richtlijn. Hiervoor verwijzen we naar de Landelijke richtlijn prikaccidenten.
Reiniging en desinfectie van cliëntomgeving en materialen
De werkgroep geeft aan dat er veel onduidelijkheid is wanneer de cliëntomgeving en apparatuur gereinigd of gedesinfecteerd dient te worden. In de praktijk denkt men dat desinfecteren vaak beter is, maar dat is niet altijd het geval. De aanbevelingen komen voort uit bestaande richtlijnen en adviezen en aanvullingen vanuit de inhoudelijke experts uit de projectgroep.
De werkgroep geeft aan dat het schoonhouden van de cliëntomgeving geen verpleegkundige taak is. Een schone cliëntomgeving en een schoon sanitair zijn echter wel voorwaarden om hygiënisch te kunnen werken. De verantwoordelijkheid voor een schone cliëntomgeving ligt bij de cliënt dan wel de organisatie, afhankelijk van de zorgsetting.
Betrokkenheid van cliënten en naasten bij infectiepreventie
Uitgangsvraag
Welke interventies zijn effectief en worden aanbevolen voor het betrekken van cliënten en hun naasten bij infectiepreventie?
Module 2: Infectiepreventie
Inleiding
Bij de preventie van zorginfecties is het belangrijk om cliënten en hun naasten te betrekken. In de knelpuntenanalyse kwam het betrekken van cliënten en hun naasten als belangrijke oplossing voor het verbeteren van infectiepreventie naar voren . Wanneer cliënten en hun naasten meer bewust zijn van de noodzaak van een goede hygiëne zullen zij wellicht beter letten op hun eigen hygiëne en op die van de verpleegkundigen en verzorgenden.
Aanbevelingen
Betrek cliënten en de familie/verzorgers/bezoekers van cliënten bij infectiepreventie:
- Informeer cliënten en de familie/verzorgers/bezoekers van cliënten over het toepassen van juiste infectiepreventiemaatregelen en het belang daarvan. Doe dit bij voorkeur mondeling en gebruik ter aanvulling een informatiekaart of pictogrammen.
- Sluit in de communicatie aan bij het kennisniveau en de mogelijkheden van de cliënten en hun naasten, zodat de informatie voor iedere betrokkene duidelijk is.
- Nodig cliënten expliciet uit om verpleegkundigen en verzorgenden aan te spreken indien infectiepreventiemaatregelen onvoldoende worden uitgevoerd. Creëer een veilige omgeving voor de cliënt om dat mogelijk te maken.
- Geef als verpleegkundige of verzorgende het goede voorbeeld door de juiste infectiepreventiemaatregelen consequent toe te passen.
Onderbouwing
Het literatuuronderzoek heeft drie studies opgeleverd . De studiekarakteristieken staan in tabel 12 bij de verantwoording van uitgangsvraag 4. De studie van McGuckin (2001) heeft een gedragsmodel op basis van patiënteducatie voor het verhogen van de naleving van handhygiëne door zorgverleners geëvalueerd . De interventie bestond uit educatie over het belang van handhygiëne van zorgverleners waarbij patiënten werden aangemoedigd om aan zorgverleners te vragen of zij hun handen hebben gewassen. Het gebruik van zeep en de frequentie van handen wassen nam met 50% toe tijdens de interventie.
In de studie van Stewardson (2016) is het effect van prestatiefeedback en patiëntparticipatie onderzocht op de naleving van handhygiëne van zorgverleners . Eén groep zorgverleners ontving prestatiefeedback op de naleving van handhygiëne, de tweede groep ontving prestatiefeedback in combinatie met patiëntparticipatie en de derde groep diende als controlegroep. In deze studie was de naleving van handhygiëne in alle groepen aanzienlijk verbeterd, waaronder ook in de controlegroep. Er was dus geen significant effect gevonden voor de interventies, maar wel een ziekenhuis brede verandering.
De studie van Sunkesula (2017) heeft de impact van een gecombineerde interventie voor patiënten, waaronder educatie en het plaatsen van een fles handdesinfectie aan het bed, op de besmetting van de handen van patiënten onderzocht . De interventie resulteerde in een verminderde besmetting van de handen van de patiënten.
Conclusie
Het betrekken van cliënten bij handhygiëne lijkt een positief effect te hebben, echter laten niet alle studies een significant effect zien en verschillen de studies in interventie en uitkomstmaten .
(Kwaliteit: lage tot zeer lage kwaliteit van bewijs)
Overwegingen
Uit het wetenschappelijk bewijs blijkt dat het zinvol is om cliënten te betrekken bij handhygiëne. Het wordt echter niet duidelijk wat de beste manier is hen te betrekken. Het informeren van cliënten en hun naasten is één van de methoden die wordt gebruikt in de literatuur. De WIP richtlijn “Persoonlijke Hygiëne patiënt en bezoeker” bevat concrete aanbevelingen met betrekking tot het informeren van cliënten en hun naasten . De werkgroep is van mening dat deze handelingen van belang zijn. Deze zijn bijgevoegd in de bijlage.
De informatie voor de cliënt en hun naasten is setting onafhankelijk en het gaat om basis handelingen, dus er zijn geen uitzonderingen. De manier waarop informatie wordt verstrekt moet goed aansluiten bij de cliënt. Denk bijvoorbeeld aan dementerenden, verstandelijk gehandicapten en kinderen, dan richt je je meer op de naasten die op bezoek komen. Het verstrekken van de informatie kan mondeling. Daarnaast zijn informatiekaarten/ pictogrammen belangrijke aanvullingen, dit helpt de cliënt en deze zijn praktisch en duidelijk.
Verpleegkundigen en verzorgenden zouden cliënten moeten kunnen informeren, op dit moment is dat niet overal het geval; er is een kennis tekort. De werkgroep geeft aan dat er aandacht moet komen voor het opleiden van verpleegkundigen en verzorgenden om voorlichting aan cliënten te geven.
In twee studies is één van de methoden het aanmoedigen van cliënten om zorgverleners aan te spreken op het uitvoeren van handhygiëne. De werkgroep merkt op dat het een effectieve manier is, maar dat hier ook nadelen aan zitten. Niet alle cliënten durven een zorgverlener aan te spreken; ze zijn bang dat de zorgverlener hier niet goed mee om kan gaan of ze zijn bang dat ze het verkeerde zeggen. Het zou helpen als de verpleegkundige of verzorgende de cliënt expliciet uitnodigt om de hen aan te spreken. Verpleegkundigen en verzorgenden zouden een klimaat moeten creëren waarin de cliënt zich veilig voelt om hen aan te spreken.
De werkgroep heeft besloten om in de richtlijn geen aanbeveling op te nemen over het faciliteren van middelen aan cliënten. De werkgroep is van mening dat dit geen taak is van de verpleegkundige of verzorgende, maar van de organisatie of de cliënt. Daarnaast is de werkgroep van mening dat de prioriteit ligt bij het informeren van de cliënt.