
Normenkader Indicatieproces
Het Normenkader Indicatieproces beschrijft 5 normen. In deze normen staat waar je als verpleegkundige aan moet voldoen als je een indicatie stelt voor zorg thuis (extramurale zorg) vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De normen horen bij de professionele standaard en geven aan wat je in het indicatieproces moet doen. Hieronder lees je een samenvatting van het normenkader en vind je antwoorden op veelgestelde vragen.
Veelgestelde vragen
Veelgestelde vragen
Hieronder staan veelgestelde vragen en de bijbehorende antwoorden over het indicatieproces. Staat jouw vraag er niet tussen of heb je een opmerking? Stuur dan een mail naar indicatiestelling@venvn.nl.
In norm 2 lees je aan welke voorwaarden je moet voldoen om aan te tonen dat je vakbekwaam bent.
In het kwaliteitsregister of jouw portfolio houd je bij welke scholingen, trainingen, vakbladen en deelnames aan intercollegiale toetsingen je hebt gevolgd of gedaan.
In de training moeten de volgende 3 competenties behandeld worden:
1. overstijgend denken
2. klinisch redeneren
3. reflecterend vermogen
De training moet minimaal 24 uur duren en moet geaccrediteerd zijn. Dat betekent dat er accreditatie gegeven is vanuit het kwaliteitsregister V&V. Overige deskundigheidsbevorderende activiteiten (ODA) zijn niet geaccrediteerd en dienen dus niet als training voor het indiceren.
De scholingseis van 24 accreditatiepunten is gebaseerd op het scholingsaanbod dat momenteel gangbaar is. 24 uur wordt gezien als het minimale aantal uren om competenties eigen te maken en te oefenen met indiceren.
Ja, dat mag. Je kunt ook verschillende trainingen volgen, zolang je maar kunt aantonen dat de eerdergenoemde competenties in de scholing uitgebreid aan bod zijn gekomen, bijvoorbeeld door middel van een certificaat. Je mag pas gaan indiceren als je 24 accreditatiepunten verzameld hebt.
Er zijn verschillende opleidingsinstituten die trainingen vakbekwaam indiceren aanbieden, waaronder verschillende hogescholen. Of organisaties als Zorg Educatie Nederland, ISZA Scholingen, ZorgScholing, Zorg voor leren, KMBV.nl, Wijkzorg Academie, Indiqualis, GrowWork en CME-Online.
Intercollegiale toetsing richt zich op vakinhoudelijk en professioneel handelen. Je bespreekt met collega’s hoe je je werk uitvoert en hoe dat past binnen de professionele standaard, zoals richtlijnen, protocollen en beroepsnormen. Samen kijk je kritisch naar het handelen van de casusinbrenger: wat ging goed, wat kan beter, en wat leer je daarvan? Bekijk ook de werkwijze over intercollegiale toetsing.
Voorbeeld: Je bespreekt met collega’s een door jou gestelde indicatie. Jullie vergelijken deze met de richtlijn en bespreken of je tot de juiste interventies bent gekomen.
Het verschil tussen intercollegiale toetsing en intervisie lees je in norm 2.
Er wordt aangeraden om een groep tussen de 4 en 8 personen te hanteren. Wanneer de groepen te groot zijn kan het voorkomen dat niet iedereen aan de beurt komt om een casus in te brengen. Je kunt ook afspreken om een casus in te brengen in een teamoverleg of ander overleg. Ook kan er in een bijeenkomst 2 casussen besproken worden.
Werk je alleen of in een klein team? Dan kan het organiseren van intercollegiale toetsing een uitdaging lijken. Gelukkig zijn er verschillende manieren om intercollegiale toetsing te organiseren:
1. Sluit je aan bij een andere organisatie: Je kunt samenwerken met een andere thuiszorgorganisatie of collega-zorgaanbieder om samen toetsingsmomenten te organiseren.
2. Doe mee aan een regionaal initiatief: In veel regio’s zijn er netwerken of samenwerkingsverbanden waarin kleine zorgaanbieders gezamenlijk intercollegiale toetsing doen.
3. Maak gebruik van (online) toetsingsaanbieders: Er zijn diverse organisaties die intercollegiale toetsing faciliteren – ook digitaal. Voorbeelden zijn Zorg Educatie Nederland, ZorgScholing en de Wijkzorgacademie
De begeleider bij de intercollegiale toetsing moet een wijkverpleegkundige zijn die zelf mag indiceren. In het Normenkader Indicatieproces staan verder geen eisen voor de begeleider. Je kunt als begeleider wel een training volgen. Ook kan er een train-de-trainer-traject opgezet worden binnen jouw organisatie.
Je dient een verslag te maken van de intercollegiale toetsing. Neem dit op in je eigen portfolio van jouw organisatie of in het kwaliteitsregister. Dit kun je doen door het format verslaglegging intercollegiale toetsing in te vullen.
In de zorg is het gebruik van uniforme terminologie van belang om misverstanden te voorkomen en om efficiënt samen te kunnen werken. Door het gebruik van wetenschappelijk gevalideerde verpleegkundige classificatiesystemen hanteren verpleegkundigen dezelfde taal en kan het klinisch redeneren worden vereenvoudigd.
De bekendste en meest gebruikte gevalideerde verpleegkundige classificatiesystemen zijn:
• International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)
• Omaha System
• NANDA-International
• Nursing Outcome Classification (NOC)
• Nursing Intervention Classification (NIC)
Ja, verpleegkundigen die een diploma hebben als kinderverpleegkundige en de 48 uur durende HIK-scholing gevolgd hebben mogen ook indiceren.
Indien de opleiding geriatrie en gerontologie opleidt voor de ouderenzorg in de wijk en de verpleegkundige daarmee voldoet aan het expertisegebied wijkverpleegkundige, dan is deze bevoegd om te indiceren.
In het expertisegebied van de geriatrieverpleegkundige staat: “Kan de indicatie voor de zorg in de thuissituatie vaststellen (= bachelor-niveau)”. Dus dit expertisegebied laat zien dat de geriatrieverpleegkundige een relevante verpleegkundige vervolgopleiding heeft gevolgd, die past binnen de 4 expertisegebieden die benoemd worden in het normenkader (wijk-, technische thuiszorg-, dementie- en kinderverpleegkundigen). En daarmee is het te objectiveren en te onderbouwen dat een geriatrieverpleegkundige in zijn of haar eigen deskundigheidsgebied gewoon kan en mag indiceren.
Nee, dat is niet toegestaan. Een mbo-verpleegkundige is bevoegd om de zorg op te starten en zorgvuldig te registreren, maar de indicatiestelling moet altijd fysiek worden uitgevoerd door een hbo-opgeleide wijkverpleegkundige. Fysieke aanwezigheid is nodig om de zorgsituatie van de zorgvrager goed te beoordelen.
Klinisch redeneren – een kerncompetentie binnen het verpleegkundig proces – vereist directe betrokkenheid bij de zorgverlening en kan niet op afstand worden toegepast. Het indiceren en organiseren van zorg horen bij de uitvoering van die zorg en vragen om inzicht in de zorgvrager en zijn of haar sociale situatie. Alleen de wijkverpleegkundige heeft het vereiste deskundigheidsniveau om deze zorgvuldig en transparant uit te voeren.
Nee, dat is niet toegestaan.